Niederländisch
Detailübersetzungen für influisteren (Niederländisch) ins Schwedisch
influisteren:
-
influisteren (ingeven; souffleren)
Konjugationen für influisteren:
o.t.t.
- fluister in
- fluistert in
- fluistert in
- fluisteren in
- fluisteren in
- fluisteren in
o.v.t.
- fluisterde in
- fluisterde in
- fluisterde in
- fluisterden in
- fluisterden in
- fluisterden in
v.t.t.
- heb ingefluisterd
- hebt ingefluisterd
- heeft ingefluisterd
- hebben ingefluisterd
- hebben ingefluisterd
- hebben ingefluisterd
v.v.t.
- had ingefluisterd
- had ingefluisterd
- had ingefluisterd
- hadden ingefluisterd
- hadden ingefluisterd
- hadden ingefluisterd
o.t.t.t.
- zal influisteren
- zult influisteren
- zal influisteren
- zullen influisteren
- zullen influisteren
- zullen influisteren
o.v.t.t.
- zou influisteren
- zou influisteren
- zou influisteren
- zouden influisteren
- zouden influisteren
- zouden influisteren
en verder
- is ingefluisterd
diversen
- fluister in!
- fluistert in!
- ingefluisterd
- influisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für influisteren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
viska | influisteren; ingeven; souffleren | fluisteren; smiespelen; smoezen |
viska i någons öra | influisteren; ingeven; souffleren |