Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitsluitend:
  2. uitsluiten:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitsluitend (Niederländisch) ins Schwedisch

uitsluitend:

uitsluitend Adjektiv

  1. uitsluitend (alleen; exclusief; enkel; enig)
    uteslutande; endast

Übersetzung Matrix für uitsluitend:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
uteslutande uitsluitsels; uitzonderen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
endast alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend alleen maar; enkel; slechts
uteslutande alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend

Verwandte Definitionen für "uitsluitend":

  1. enkel en alleen1
    • deze schommel is uitsluitend voor kinderen1

Wiktionary Übersetzungen für uitsluitend:


Cross Translation:
FromToVia
uitsluitend bara; blott; endast seulement — Uniquement, rien que… (sens général)

uitsluiten:

uitsluiten Verb (sluit uit, sloot uit, sloten uit, uitgesloten)

  1. uitsluiten (buitensluiten)
    utesluta
    • utesluta Verb (uteslutar, uteslutade, uteslutat)
  2. uitsluiten (diskwalificeren; royeren)
    diskvalificera
    • diskvalificera Verb (diskvalificerar, diskvalificerade, diskvalificerat)

Konjugationen für uitsluiten:

o.t.t.
  1. sluit uit
  2. sluit uit
  3. sluit uit
  4. sluiten uit
  5. sluiten uit
  6. sluiten uit
o.v.t.
  1. sloot uit
  2. sloot uit
  3. sloot uit
  4. sloten uit
  5. sloten uit
  6. sloten uit
v.t.t.
  1. heb uitgesloten
  2. hebt uitgesloten
  3. heeft uitgesloten
  4. hebben uitgesloten
  5. hebben uitgesloten
  6. hebben uitgesloten
v.v.t.
  1. had uitgesloten
  2. had uitgesloten
  3. had uitgesloten
  4. hadden uitgesloten
  5. hadden uitgesloten
  6. hadden uitgesloten
o.t.t.t.
  1. zal uitsluiten
  2. zult uitsluiten
  3. zal uitsluiten
  4. zullen uitsluiten
  5. zullen uitsluiten
  6. zullen uitsluiten
o.v.t.t.
  1. zou uitsluiten
  2. zou uitsluiten
  3. zou uitsluiten
  4. zouden uitsluiten
  5. zouden uitsluiten
  6. zouden uitsluiten
en verder
  1. ben uitgesloten
  2. bent uitgesloten
  3. is uitgesloten
  4. zijn uitgesloten
  5. zijn uitgesloten
  6. zijn uitgesloten
diversen
  1. sluit uit!
  2. sluit uit!
  3. uitgesloten
  4. uitsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitsluiten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
diskvalificera diskwalificatie; uitsluiting
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
diskvalificera diskwalificeren; royeren; uitsluiten iemand schrappen; royeren
utesluta buitensluiten; uitsluiten bannen; bezweren; schorsen; suspenderen; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; uitzonderen; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen; weglaten