Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für annexeren (Niederländisch) ins Schwedisch
annexeren:
Konjugationen für annexeren:
o.t.t.
- annexeer
- annexeert
- annexeert
- annexeren
- annexeren
- annexeren
o.v.t.
- annexeerde
- annexeerde
- annexeerde
- annexeerden
- annexeerden
- annexeerden
v.t.t.
- heb geannexeerd
- hebt geannexeerd
- heeft geannexeerd
- hebben geannexeerd
- hebben geannexeerd
- hebben geannexeerd
v.v.t.
- had geannexeerd
- had geannexeerd
- had geannexeerd
- hadden geannexeerd
- hadden geannexeerd
- hadden geannexeerd
o.t.t.t.
- zal annexeren
- zult annexeren
- zal annexeren
- zullen annexeren
- zullen annexeren
- zullen annexeren
o.v.t.t.
- zou annexeren
- zou annexeren
- zou annexeren
- zouden annexeren
- zouden annexeren
- zouden annexeren
diversen
- annexeer!
- annexeert!
- geannexeerd
- annexerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für annexeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anektera | annexeren; inlijven; overnemen | |
bifoga | annexeren; inlijven; overnemen | |
införliva | annexeren; inlijven; overnemen | inbouwen; incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel |
tillägga | annexeren; inlijven; overnemen | bevatten; erbij doen; inhouden; toeschrijven; toevoegen; voegen |
Not Specified | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bifoga | bijvoegen; toevoegen |