Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. alarmeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für alarmeren (Niederländisch) ins Schwedisch

alarmeren:

alarmeren Verb (alarmeer, alarmeert, alarmeerde, alarmeerden, gealarmeerd)

  1. alarmeren
    alarmera
    • alarmera Verb (alarmerar, alarmerade, alarmerat)

Konjugationen für alarmeren:

o.t.t.
  1. alarmeer
  2. alarmeert
  3. alarmeert
  4. alarmeren
  5. alarmeren
  6. alarmeren
o.v.t.
  1. alarmeerde
  2. alarmeerde
  3. alarmeerde
  4. alarmeerden
  5. alarmeerden
  6. alarmeerden
v.t.t.
  1. heb gealarmeerd
  2. hebt gealarmeerd
  3. heeft gealarmeerd
  4. hebben gealarmeerd
  5. hebben gealarmeerd
  6. hebben gealarmeerd
v.v.t.
  1. had gealarmeerd
  2. had gealarmeerd
  3. had gealarmeerd
  4. hadden gealarmeerd
  5. hadden gealarmeerd
  6. hadden gealarmeerd
o.t.t.t.
  1. zal alarmeren
  2. zult alarmeren
  3. zal alarmeren
  4. zullen alarmeren
  5. zullen alarmeren
  6. zullen alarmeren
o.v.t.t.
  1. zou alarmeren
  2. zou alarmeren
  3. zou alarmeren
  4. zouden alarmeren
  5. zouden alarmeren
  6. zouden alarmeren
diversen
  1. alarmeer!
  2. alarmeert!
  3. gealarmeerd
  4. alarmerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für alarmeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
alarmera alarmeren beangstigen; benauwen; beveiligen; van alarm voorzien

Wiktionary Übersetzungen für alarmeren:


Cross Translation:
FromToVia
alarmeren alarmera alarmer — (term, rare, sens étymologique) Faire prendre les armes à une garnison.