Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. spruiten:
  2. spruit:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für spruiten (Niederländisch) ins Schwedisch

spruiten:

spruiten Verb (spruit, sproot, sproten, gesproten)

  1. spruiten (uitschieten plantkunde; uitschieten)
    skjuta ur
    • skjuta ur Verb (skjuter ur, sköt ur, skjutit ur)
  2. spruiten (voortspruiten)
    uppstå; uppkomma; gro; spira; uppstå från
    • uppstå Verb (uppstår, uppstod, uppstått)
    • uppkomma Verb (uppkommer, uppkomm, uppkommit)
    • gro Verb (gror, grodde, grott)
    • spira Verb (spirar, spirade, spirat)
    • uppstå från Verb (uppstår från, uppstod från, uppstått från)
  3. spruiten (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten)
    härstamma från; komma ifrån
    • härstamma från Verb (härstammar från, härstammade från, härstammat från)
    • komma ifrån Verb (kommer ifrån, kom ifrån, kommit ifrån)

Konjugationen für spruiten:

o.t.t.
  1. spruit
  2. spruit
  3. spruit
  4. spruiten
  5. spruiten
  6. spruiten
o.v.t.
  1. sproot
  2. sproot
  3. sproot
  4. sproten
  5. sproten
  6. sproten
v.t.t.
  1. ben gesproten
  2. bent gesproten
  3. is gesproten
  4. zijn gesproten
  5. zijn gesproten
  6. zijn gesproten
v.v.t.
  1. was gesproten
  2. was gesproten
  3. was gesproten
  4. waren gesproten
  5. waren gesproten
  6. waren gesproten
o.t.t.t.
  1. zal spruiten
  2. zult spruiten
  3. zal spruiten
  4. zullen spruiten
  5. zullen spruiten
  6. zullen spruiten
o.v.t.t.
  1. zou spruiten
  2. zou spruiten
  3. zou spruiten
  4. zouden spruiten
  5. zouden spruiten
  6. zouden spruiten
diversen
  1. spruit!
  2. spruitt!
  3. gesproten
  4. spruitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spruiten [het ~] Nomen

  1. het spruiten (afstammen)
    härkomst

spruiten [de ~] Nomen, Plural

  1. de spruiten (stekken; scheuten; schoten)
    urklipp; klippningar

Übersetzung Matrix für spruiten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
härkomst afstammen; spruiten afkomst; afstamming; herkomst; komaf; origine
klippningar scheuten; schoten; spruiten; stekken doorsneden; doorsnedes; doorsnijdingen; snoei
spira rondhout; torenspits
urklipp scheuten; schoten; spruiten; stekken jonge plant; knipsel; knipsels; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; uitknipsel
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gro spruiten; voortspruiten omhoog schieten; opschieten; uit de grond schieten
härstamma från afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
komma ifrån afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen afraken van; dalen
skjuta ur spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde
spira spruiten; voortspruiten
uppkomma spruiten; voortspruiten omhoogrijzen; ontspinnen; ontstaan; oprijzen; rijzen; voortkomen
uppstå spruiten; voortspruiten ontspinnen; ontstaan; oprijzen; rijzen; voortkomen
uppstå från spruiten; voortspruiten

Verwandte Wörter für "spruiten":


Wiktionary Übersetzungen für spruiten:


Cross Translation:
FromToVia
spruiten rosenkål; brysselkål Brussels sprout — vegetable

spruiten form of spruit:

spruit [de ~] Nomen

  1. de spruit (stekje; scheut; loot)
    skott; stickling
  2. de spruit (plantestekje; scheut; jonge plant; schoot; stek)
    urklipp; stickling

Übersetzung Matrix für spruit:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skott loot; scheut; spruit; stekje afknallen; dwarsschot; spruitjes
stickling jonge plant; loot; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje
urklipp jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek knipsel; knipsels; scheuten; schoten; spruiten; stekken; uitknipsel

Verwandte Wörter für "spruit":


Wiktionary Übersetzungen für spruit:


Cross Translation:
FromToVia
spruit avkomma; frukt; livsfrukt fruit — figuratively: child of a marriage
spruit skott sprout — new growth on a plant