Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- opschieten:
-
Wiktionary:
- opschieten → hålla sams, komma överens, avancera
Niederländisch
Detailübersetzungen für opschieten (Niederländisch) ins Schwedisch
opschieten:
-
opschieten (zich haasten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen)
-
opschieten (uit de grond schieten; omhoog schieten)
Konjugationen für opschieten:
o.t.t.
- schiet op
- schiet op
- schiet op
- schieten op
- schieten op
- schieten op
o.v.t.
- schoot op
- schoot op
- schoot op
- schoten op
- schoten op
- schoten op
v.t.t.
- ben opgeschoten
- bent opgeschoten
- is opgeschoten
- zijn opgeschoten
- zijn opgeschoten
- zijn opgeschoten
v.v.t.
- was opgeschoten
- was opgeschoten
- was opgeschoten
- waren opgeschoten
- waren opgeschoten
- waren opgeschoten
o.t.t.t.
- zal opschieten
- zult opschieten
- zal opschieten
- zullen opschieten
- zullen opschieten
- zullen opschieten
o.v.t.t.
- zou opschieten
- zou opschieten
- zou opschieten
- zouden opschieten
- zouden opschieten
- zouden opschieten
diversen
- schiet op!
- schiet op!
- opgeschoten
- opschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opschieten:
Synonyms for "opschieten":
Verwandte Definitionen für "opschieten":
Wiktionary Übersetzungen für opschieten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opschieten | → hålla sams; komma överens | ↔ get along — interact or coexist well, without argument or trouble |
• opschieten | → avancera | ↔ avancer — pousser en avant, porter en avant. |