Niederländisch
Detailübersetzungen für betrappen (Niederländisch) ins Schwedisch
betrappen:
-
betrappen (snappen)
Konjugationen für betrappen:
o.t.t.
- betrap
- betrapt
- betrapt
- betrappen
- betrappen
- betrappen
o.v.t.
- betrapte
- betrapte
- betrapte
- betrapten
- betrapten
- betrapten
v.t.t.
- heb betrapt
- hebt betrapt
- heeft betrapt
- hebben betrapt
- hebben betrapt
- hebben betrapt
v.v.t.
- had betrapt
- had betrapt
- had betrapt
- hadden betrapt
- hadden betrapt
- hadden betrapt
o.t.t.t.
- zal betrappen
- zult betrappen
- zal betrappen
- zullen betrappen
- zullen betrappen
- zullen betrappen
o.v.t.t.
- zou betrappen
- zou betrappen
- zou betrappen
- zouden betrappen
- zouden betrappen
- zouden betrappen
diversen
- betrap!
- betrapt!
- betrapt
- betrappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für betrappen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ertappa | betrappen; snappen | op heterdaad betrappen; snappen |
fånga | betrappen; snappen | aanhouden; aanklampen; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; buitmaken; gevangennemen; grijpen; heroveren; inpakken; inpalmen; inrekenen; klauwen; naar zich toe trekken; oppakken; opvangen; pakken; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen |