Niederländisch
Detailübersetzungen für inslaan (Niederländisch) ins Schwedisch
inslaan:
-
inslaan (stukslaan; aan stukken slaan; verbrijzelen; kapotslaan)
-
inslaan (winkelen; boodschappen doen; inkopen; inkopen doen)
Konjugationen für inslaan:
o.t.t.
- sla in
- slaat in
- slaat in
- slaan in
- slaan in
- slaan in
o.v.t.
- sloeg in
- sloeg in
- sloeg in
- sloegen in
- sloegen in
- sloegen in
v.t.t.
- ben ingeslagen
- bent ingeslagen
- is ingeslagen
- zijn ingeslagen
- zijn ingeslagen
- zijn ingeslagen
v.v.t.
- was ingeslagen
- was ingeslagen
- was ingeslagen
- waren ingeslagen
- waren ingeslagen
- waren ingeslagen
o.t.t.t.
- zal inslaan
- zult inslaan
- zal inslaan
- zullen inslaan
- zullen inslaan
- zullen inslaan
o.v.t.t.
- zou inslaan
- zou inslaan
- zou inslaan
- zouden inslaan
- zouden inslaan
- zouden inslaan
en verder
- heb ingeslagen
- hebt ingeslagen
- heeft ingeslagen
- hebben ingeslagen
- hebben ingeslagen
- hebben ingeslagen
diversen
- sla in!
- slaat in!
- ingeslagen
- inslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inslaan:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gå och handla | boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen | |
slå i bitar | aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen | aan stukken breken; aan stukken vallen; breken; kapotgooien; stukbreken; stukgooien; stukvallen |
slå sönder | aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen | breken; fijnmaken; in de prak rijden; in stukken breken; kapotbreken; kapotgooien; platdrukken; smashen; stukgooien; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren |
åka och handla | boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen |