Niederländisch
Detailübersetzungen für ponsen (Niederländisch) ins Schwedisch
ponsen:
-
ponsen (stansen; doorponsen)
Konjugationen für ponsen:
o.t.t.
- pons
- ponst
- ponst
- ponsen
- ponsen
- ponsen
o.v.t.
- ponste
- ponste
- ponste
- ponsten
- ponsten
- ponsten
v.t.t.
- heb geponst
- hebt geponst
- heeft geponst
- hebben geponst
- hebben geponst
- hebben geponst
v.v.t.
- had geponst
- had geponst
- had geponst
- hadden geponst
- hadden geponst
- hadden geponst
o.t.t.t.
- zal ponsen
- zult ponsen
- zal ponsen
- zullen ponsen
- zullen ponsen
- zullen ponsen
o.v.t.t.
- zou ponsen
- zou ponsen
- zou ponsen
- zouden ponsen
- zouden ponsen
- zouden ponsen
diversen
- pons!
- ponst!
- geponst
- ponsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ponsen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
klippa | kei; klif; klip; rif; rock; rolsteen; scheer; steen; steile bodemverheffing; uitstekende rots | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
klippa | doorponsen; ponsen; stansen | afsnijden; bewerken; een knippend geluid maken; met effect spelen; snijden; tekst redigeren |
slå hål i med puns | doorponsen; ponsen; stansen | |
stampa | doorponsen; ponsen; stansen | inhameren; instampen; zwaar stappen |
stansa | doorponsen; ponsen; stansen |
Verwandte Wörter für "ponsen":
ponsen form of pons:
Übersetzung Matrix für pons:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
stämpel | pons | inktstempel; stempel; zegel; zegels |