Niederländisch
Detailübersetzungen für aanhebben (Niederländisch) ins Schwedisch
aan hebben:
-
aan hebben (dragen)
Konjugationen für aan hebben:
o.t.t.
- heb aan
- habt aan
- heeft aan
- hebben aan
- hebben aan
- hebben aan
o.v.t.
- had aan
- had aan
- had aan
- hadden aan
- hadden aan
- hadden aan
v.t.t.
- heb aan gehad
- hebt aan gehad
- heeft aan gehad
- hebben aan gehad
- hebben aan gehad
- hebben aan gehad
v.v.t.
- had aan gehad
- had aan gehad
- had aan gehad
- hadden aan gehad
- hadden aan gehad
- hadden aan gehad
o.t.t.t.
- zal aan hebben
- zult aan hebben
- zal aan hebben
- zullen aan hebben
- zullen aan hebben
- zullen aan hebben
o.v.t.t.
- zou aan hebben
- zou aan hebben
- zou aan hebben
- zouden aan hebben
- zouden aan hebben
- zouden aan hebben
diversen
- heb aan!
- aan gehad
- aan hebbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aan hebben:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bära | aan hebben; dragen | doorstaan; dragen; dulden; gebukt gaan onder; harden; iets transporteren; ondersteunen; rugsteunen; sjouwen; steunen; torsen; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; vervoeren; volhouden; zeulen |
ha på sig | aan hebben; dragen |