Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für bluffen (Niederländisch) ins Schwedisch
bluffen:
-
bluffen
Konjugationen für bluffen:
o.t.t.
- bluf
- bluft
- bluft
- bluffen
- bluffen
- bluffen
o.v.t.
- blufte
- blufte
- blufte
- bluften
- bluften
- bluften
v.t.t.
- heb gebluft
- hebt gebluft
- heeft gebluft
- hebben gebluft
- hebben gebluft
- hebben gebluft
v.v.t.
- had gebluft
- had gebluft
- had gebluft
- hadden gebluft
- hadden gebluft
- hadden gebluft
o.t.t.t.
- zal bluffen
- zult bluffen
- zal bluffen
- zullen bluffen
- zullen bluffen
- zullen bluffen
o.v.t.t.
- zou bluffen
- zou bluffen
- zou bluffen
- zouden bluffen
- zouden bluffen
- zouden bluffen
diversen
- bluf!
- bluft!
- gebluft
- bluffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bluffen:
| Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
| skryta | bluffen | bogen; brallen; grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven; zich kunnen beroemen op |
| yvas | bluffen | bogen; zich kunnen beroemen op |
Verwandte Wörter für "bluffen":
bluf:
Übersetzung Matrix für bluf:
| Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
| skryt | bluf | dikdoeners; gepraal; praalzucht |
| skrävel | bluf |
Verwandte Wörter für "bluf":
Computerübersetzung von Drittern: