Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. pik:
  2. pikken:
  3. Wiktionary:
Schwedisch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. pik:
    • Wiktionary:
      pik → spits, piek
    • Synonyms for "pik":
      spydighet


Niederländisch

Detailübersetzungen für pik (Niederländisch) ins Schwedisch

pik:

pik [de ~ (m)] Nomen

  1. de pik (penis; roede; piemel; lul; lid)
    snopp; penis

Übersetzung Matrix für pik:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
penis lid; lul; penis; piemel; pik; roede
snopp lid; lul; penis; piemel; pik; roede

Verwandte Wörter für "pik":


Verwandte Definitionen für "pik":

  1. penis, lul1
    • de jongens lieten hun pik aan elkaar zien1

Wiktionary Übersetzungen für pik:


Cross Translation:
FromToVia
pik pitt; kuk cock — slang for penis
pik balle; pitt; kuk dick — colloquial: penis
pik kuk; pitt prick — (slang) a penis
pik karl Kerl — eine männliche Person (Dieser Begriff kann sowohl eine positive als auch eine negative Konnotation tragen je nach Eigenschaft der Männlichkeit, die angesprochen wird.)
pik penis; kuk Schwanzumgangssprachlich, derb: Penis
pik tjära Teer — braunschwarze, dicke, fette, klumpige, hässlich schwarze, ölig-klebrige Flüssigkeit von scharfem Geruch, entsteht durch trockenes Erhitzen organischer Stoffe (z.B. Kohle) unter Luftabschluss

pik form of pikken:

pikken Verb (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)

  1. pikken (inpikken; ontfutselen; aftroggelen; )
    smickra; rycka till sig; rafsa åt sig; gå och tigga
    • smickra Verb (smickrar, smickrade, smickrat)
    • rycka till sig Verb (rycker till sig, ryckte till sig, ryckt till sig)
    • rafsa åt sig Verb (rafsar åt sig, rafsade åt sig, rafsat åt sig)
    • gå och tigga Verb (går och tiggar, gick och tiggade, gått och tiggat)
  2. pikken (stelen; verdonkeremanen; ontnemen; )
    stjäla
    • stjäla Verb (stjäler, stal, stulit)
  3. pikken (wegkapen; grissen; grijpen; )
    ta ifrån; knycka bort
    • ta ifrån Verb (tar ifrån, tog ifrån, tagit ifrån)
    • knycka bort Verb (knycker bort, knyckte bort, knyckt bort)
  4. pikken (ontvreemden; stelen; jatten; )
    stjäla; nypa; knycka
    • stjäla Verb (stjäler, stal, stulit)
    • nypa Verb (nypar, nypade, nypat)
    • knycka Verb (knycker, knyckte, knyckt)
  5. pikken (stelen; verduisteren; wegpikken; )
    stjäla; sno; snatta; knycka
    • stjäla Verb (stjäler, stal, stulit)
    • sno Verb (snor, snodde, snott)
    • snatta Verb (snattar, snattade, snattat)
    • knycka Verb (knycker, knyckte, knyckt)

Konjugationen für pikken:

o.t.t.
  1. pik
  2. pikt
  3. pikt
  4. pikken
  5. pikken
  6. pikken
o.v.t.
  1. pikte
  2. pikte
  3. pikte
  4. pikten
  5. pikten
  6. pikten
v.t.t.
  1. heb gepikt
  2. hebt gepikt
  3. heeft gepikt
  4. hebben gepikt
  5. hebben gepikt
  6. hebben gepikt
v.v.t.
  1. had gepikt
  2. had gepikt
  3. had gepikt
  4. hadden gepikt
  5. hadden gepikt
  6. hadden gepikt
o.t.t.t.
  1. zal pikken
  2. zult pikken
  3. zal pikken
  4. zullen pikken
  5. zullen pikken
  6. zullen pikken
o.v.t.t.
  1. zou pikken
  2. zou pikken
  3. zou pikken
  4. zouden pikken
  5. zouden pikken
  6. zouden pikken
en verder
  1. is gepikt
  2. zijn gepikt
diversen
  1. pik!
  2. pikt!
  3. gepikt
  4. pikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für pikken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
nypa afsnoepen; kneep; knijpen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gå och tigga afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
knycka achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
knycka bort graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
nypa achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken drukken; knellen; strak zitten; vastknijpen
rafsa åt sig afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
rycka till sig afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
smickra afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken flatteren; flemen; flikflooien; goed staan
snatta achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
sno achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken gappen; kroelen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
stjäla achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afsnoepen; gappen; ladelichten; ontstelen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
ta ifrån graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen

Verwandte Wörter für "pikken":


Wiktionary Übersetzungen für pikken:


Cross Translation:
FromToVia
pikken sticka piquer — Traductions à trier suivant le sens
pikken tåla; tolerera tolérersupporter.



Schwedisch

Detailübersetzungen für pik (Schwedisch) ins Niederländisch

pik:


Synonyms for "pik":

  • spydighet

Wiktionary Übersetzungen für pik:


Cross Translation:
FromToVia
pik spits; piek cusp — sharp point or pointed end
pik piek pike — weapon