Niederländisch
Detailübersetzungen für verwijlen (Niederländisch) ins Schwedisch
verwijlen:
Konjugationen für verwijlen:
o.t.t.
- verwijl
- verwijlt
- verwijlt
- verwijlen
- verwijlen
- verwijlen
o.v.t.
- verwijlde
- verwijlde
- verwijlde
- verwijlden
- verwijlden
- verwijlden
v.t.t.
- heb verwijld
- hebt verwijld
- heeft verwijld
- hebben verwijld
- hebben verwijld
- hebben verwijld
v.v.t.
- had verwijld
- had verwijld
- had verwijld
- hadden verwijld
- hadden verwijld
- hadden verwijld
o.t.t.t.
- zal verwijlen
- zult verwijlen
- zal verwijlen
- zullen verwijlen
- zullen verwijlen
- zullen verwijlen
o.v.t.t.
- zou verwijlen
- zou verwijlen
- zou verwijlen
- zouden verwijlen
- zouden verwijlen
- zouden verwijlen
diversen
- verwijl!
- verwijlt!
- verwijld
- verwijlend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verwijlen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dröja sig kvar | blijven; toeven; vertoeven; verwijlen | |
släntra | blijven; toeven; vertoeven; verwijlen | drentelen; flaneren; slenteren |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dröja sig kvar | armetierig; kwijnend |