Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für verwensen (Niederländisch) ins Schwedisch
verwensen:
-
verwensen (vervloeken; verdoemen)
Konjugationen für verwensen:
o.t.t.
- verwens
- verwenst
- verwenst
- verwensen
- verwensen
- verwensen
o.v.t.
- verwenste
- verwenste
- verwenste
- verwensten
- verwensten
- verwensten
v.t.t.
- heb verwenst
- hebt verwenst
- heeft verwenst
- hebben verwenst
- hebben verwenst
- hebben verwenst
v.v.t.
- had verwenst
- had verwenst
- had verwenst
- hadden verwenst
- hadden verwenst
- hadden verwenst
o.t.t.t.
- zal verwensen
- zult verwensen
- zal verwensen
- zullen verwensen
- zullen verwensen
- zullen verwensen
o.v.t.t.
- zou verwensen
- zou verwensen
- zou verwensen
- zouden verwensen
- zouden verwensen
- zouden verwensen
diversen
- verwens!
- verwenst!
- verwenst
- verwensend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verwensen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förbanna | ban; kerkban | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förbanna | verdoemen; vervloeken; verwensen | bannen; bezweren; ketteren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; vloeken; wegjagen |
fördöma | verdoemen; vervloeken; verwensen | afkeuren; klikken; ongeschikt verklaren; slecht voorstellen; verdoemen; verketteren; verklappen; veroordelen; veroordelen tot de hel; vonnissen |
svärja | verdoemen; vervloeken; verwensen | een eed doen; zweren |