Home ->Wörterbücher ->Niederländisch/Schwedisch ->Suche: vastlopen

Niederländische und schwedische Suchergebnisse für: vastlopen

Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. vastlopen:
  2. Wiktionary:

Niederländisch

Detailübersetzungen für vastlopen (Niederländisch) ins Schwedisch

vastlopen:

vastlopen Verb (loop vast, loopt vast, liep vast, liepen vast, vastgelopen)

  1. vastlopen (klem komen)
    fastna; sitta fast; köra fast
    • fastna Verb (fastnar, fastnade, fastnat)
    • sitta fast Verb (sitter fast, satt fast, suttit fast)
    • köra fast Verb (kör fast, körde fast, kört fast)
  2. vastlopen (stokken; blijven steken; haperen)
    häfta; köra fast; klibba fast
    • häfta Verb (häftar, häftade, häftat)
    • köra fast Verb (kör fast, körde fast, kört fast)
    • klibba fast Verb (klibbar fast, klibbade fast, klibbat fast)
  3. vastlopen (vast komen zitten)
    stagnera; stanna av
    • stagnera Verb (stagnerar, stagnerade, stagnerat)
    • stanna av Verb (stannar av, stannade av, stannat av)
  4. vastlopen (crashen)
    krascha
    • krascha Verb (kraschar, kraschade, kraschat)

Konjugationen für vastlopen:

o.t.t.
  1. loop vast
  2. loopt vast
  3. loopt vast
  4. lopen vast
  5. lopen vast
  6. lopen vast
o.v.t.
  1. liep vast
  2. liep vast
  3. liep vast
  4. liepen vast
  5. liepen vast
  6. liepen vast
v.t.t.
  1. ben vastgelopen
  2. bent vastgelopen
  3. is vastgelopen
  4. zijn vastgelopen
  5. zijn vastgelopen
  6. zijn vastgelopen
v.v.t.
  1. was vastgelopen
  2. was vastgelopen
  3. was vastgelopen
  4. waren vastgelopen
  5. waren vastgelopen
  6. waren vastgelopen
o.t.t.t.
  1. zal vastlopen
  2. zult vastlopen
  3. zal vastlopen
  4. zullen vastlopen
  5. zullen vastlopen
  6. zullen vastlopen
o.v.t.t.
  1. zou vastlopen
  2. zou vastlopen
  3. zou vastlopen
  4. zouden vastlopen
  5. zouden vastlopen
  6. zouden vastlopen
diversen
  1. loop vast!
  2. loopt vast!
  5. vastgelopen
  6. vastlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vastlopen [znw.] Nomen

  1. vastlopen (stuklopen)
    misslyckande; sammanbrott
  2. vastlopen (stremming)
    stopp; stockning; obstruktion; hindrande

Übersetzung Matrix für vastlopen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
hindrande stremming; vastlopen
misslyckande stuklopen; vastlopen afgang; echec; fiasco; flop; mislukking; misschot; misser
obstruktion stremming; vastlopen
sammanbrott stuklopen; vastlopen achteruitgang; catastrofes; inzakking; inzinking; ondergangen
stockning stremming; vastlopen impasse; opstuwing
stopp stremming; vastlopen afhouden; beletten; opstopping; verstopping; weerhouden
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fastna klem komen; vastlopen aanlijmen; klemzitten; lijmen; op hetzelfde niveau blijven; stagneren; vastlijmen; vastzitten
häfta blijven steken; haperen; stokken; vastlopen aanhechten; iets vastkleven; kleven; nieten; plakken; vastlijmen; vastnieten
klibba fast blijven steken; haperen; stokken; vastlopen vastkoeken
krascha crashen; vastlopen knallen; verongelukken
köra fast blijven steken; haperen; klem komen; stokken; vastlopen
sitta fast klem komen; vastlopen aanlijmen; klemzitten; lijmen; vastlijmen; vastzitten
stagnera vast komen zitten; vastlopen op hetzelfde niveau blijven; stagneren; stil staan
stanna av vast komen zitten; vastlopen

Wiktionary Übersetzungen für vastlopen:

Cross Translation:
FromToVia
• vastlopen → låsa sig; fastna ↔ lock — to become fastened in place







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0941 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden