Home ->Wörterbücher ->Niederländisch/Schwedisch ->Suche: loensen

Niederländische und schwedische Suchergebnisse für: loensen

Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. loensen:
  2. Wiktionary:

Niederländisch

Detailübersetzungen für loensen (Niederländisch) ins Schwedisch

loensen:

loensen Verb (loens, loenst, loenste, loensten, geloenst)

  1. loensen
    kisa
    • kisa Verb (kisar, kisade, kisat)

Konjugationen für loensen:

o.t.t.
  1. loens
  2. loenst
  3. loenst
  4. loensen
  5. loensen
  6. loensen
o.v.t.
  1. loenste
  2. loenste
  3. loenste
  4. loensten
  5. loensten
  6. loensten
v.t.t.
  1. heb geloenst
  2. hebt geloenst
  3. heeft geloenst
  4. hebben geloenst
  5. hebben geloenst
  6. hebben geloenst
v.v.t.
  1. had geloenst
  2. had geloenst
  3. had geloenst
  4. hadden geloenst
  5. hadden geloenst
  6. hadden geloenst
o.t.t.t.
  1. zal loensen
  2. zult loensen
  3. zal loensen
  4. zullen loensen
  5. zullen loensen
  6. zullen loensen
o.v.t.t.
  1. zou loensen
  2. zou loensen
  3. zou loensen
  4. zouden loensen
  5. zouden loensen
  6. zouden loensen
diversen
  1. loens!
  2. loenst!
  5. geloenst
  6. loensend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für loensen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kisa loensen speurend kijken; turen

Wiktionary Übersetzungen für loensen:

Cross Translation:
FromToVia
• loensen → snegla ↔ squint — to look or glance sideways



Schwedisch

Detailübersetzungen für loensen (Schwedisch) ins Niederländisch







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0423 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden