Niederländisch
Detailübersetzungen für hinderen (Niederländisch) ins Schwedisch
hinderen:
-
hinderen (storen; onmogelijk maken)
-
hinderen (onmogelijk maken; storen)
-
hinderen (tegenwerken; moeilijk maken)
Konjugationen für hinderen:
o.t.t.
- hinder
- hindert
- hindert
- hinderen
- hinderen
- hinderen
o.v.t.
- hinderde
- hinderde
- hinderde
- hinderden
- hinderden
- hinderden
v.t.t.
- heb gehinderd
- hebt gehinderd
- heeft gehinderd
- hebben gehinderd
- hebben gehinderd
- hebben gehinderd
v.v.t.
- had gehinderd
- had gehinderd
- had gehinderd
- hadden gehinderd
- hadden gehinderd
- hadden gehinderd
o.t.t.t.
- zal hinderen
- zult hinderen
- zal hinderen
- zullen hinderen
- zullen hinderen
- zullen hinderen
o.v.t.t.
- zou hinderen
- zou hinderen
- zou hinderen
- zouden hinderen
- zouden hinderen
- zouden hinderen
en verder
- ben gehinderd
- bent gehinderd
- is gehinderd
- zijn gehinderd
- zijn gehinderd
- zijn gehinderd
diversen
- hinder!
- hindert!
- gehinderd
- hinderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für hinderen:
Verwandte Wörter für "hinderen":
Antonyme für "hinderen":
Verwandte Definitionen für "hinderen":
Wiktionary Übersetzungen für hinderen:
hinder:
Übersetzung Matrix für hinder:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
besvär | ergernis; hinder; last; moeite; overlast; soesa | hinderlijk persoon; kwaal; lastpak; lastpost; leed; pijn; rompslomp; slepende ziekte; stoornis; veel gedoe |
hinder | bemoeilijking; hinder; overlast | afhouden; belemmering; beletsel; beletten; bobbel; breidel; hindernis; hobbel; klip; obstakel; obstructie; oneffenheid; ongelijkheid; struikelblok; verhinderd zijn; verhindering; weerhouden |
obehag | ergernis; hinder; overlast | malaise; misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheden; onbehaaglijkheid; onbehagen; ongemakken; ongerieven; onmin; ontevredenheden; ontevredenheid; onvrede; slapheid; slapte |
obekvämlighet | hinder; last; moeite; overlast; soesa | |
olägenhet | ergernis; hinder; last; moeite; overlast; soesa | hinderlijk persoon; keerzijde; lastigheid; lastpak; lastpost; ongemak; ongerief; schaduwzijde |
omak | hinder; last; moeite; overlast; soesa |
Verwandte Wörter für "hinder":
Wiktionary Übersetzungen für hinder:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hinder | → spärrning; hinder; stockning; oreda; förvirring; svårighet; besvär; penningförlägenhet; förlägenhet | ↔ embarras — Ce qui embarrasse ou résultat de l’action d’embarrasser. |
• hinder | → nackdel | ↔ inconvénient — Ce qui survenir de fâcheux dans une affaire, ce qui résulter de fâcheux d’un parti qu’on prend. |
Computerübersetzung von Drittern: