Niederländisch
Detailübersetzungen für timmeren (Niederländisch) ins Schwedisch
timmeren:
-
timmeren (hard slaan; slaan; meppen; hengsten)
-
timmeren (spijkeren; vastnagelen; klinken; vastspijkeren; vastslaan)
Konjugationen für timmeren:
o.t.t.
- timmer
- timmert
- timmert
- timmeren
- timmeren
- timmeren
o.v.t.
- timmerde
- timmerde
- timmerde
- timmerden
- timmerden
- timmerden
v.t.t.
- heb getimmerd
- hebt getimmerd
- heeft getimmerd
- hebben getimmerd
- hebben getimmerd
- hebben getimmerd
v.v.t.
- had getimmerd
- had getimmerd
- had getimmerd
- hadden getimmerd
- hadden getimmerd
- hadden getimmerd
o.t.t.t.
- zal timmeren
- zult timmeren
- zal timmeren
- zullen timmeren
- zullen timmeren
- zullen timmeren
o.v.t.t.
- zou timmeren
- zou timmeren
- zou timmeren
- zouden timmeren
- zouden timmeren
- zouden timmeren
en verder
- ben getimmerd
- bent getimmerd
- is getimmerd
- zijn getimmerd
- zijn getimmerd
- zijn getimmerd
diversen
- timmer!
- timmert!
- getimmerd
- timmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für timmeren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
slå | hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
hammra spikar | klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren | |
hamra | hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren | fijnwrijven; hameren; hengsten; kloppen met een hamer; rammen; stompen |
nagla | klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren | |
slå | hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren | bonken; dichtslaan; dichtwerpen; een klap geven; een opdonder verkopen; fijnwrijven; frapperen; grijpen; hameren; krenken; kwetsen; maaien; rammen; slaan; toeslaan |
slå hårt | hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren | beuken; rammen |
smälla | hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren | dichtslaan; dichtwerpen; knallen |
Verwandte Definitionen für "timmeren":
Verwandte Übersetzungen für timmeren
Schwedisch
Detailübersetzungen für timmeren (Schwedisch) ins Niederländisch
timmeren: (*Wort und Satz getrennt)
- timme: uur; tijdsbestek van een uur; les; lesuur
- ren: rendier; net; schoon; proper; rein; kuis; deugdzaam; zedig; eerzaam; netjes; gaaf; zuiver; ongerept; gereinigd; onaangeraakt; gekuist; virginaal; zedig gemaakt; onschuldig; puur; ordelijk; louter; opgeruimd; pure; zuivere; maagdelijk; onbevlekt; onversneden; onvermengd
- ören: centen; geldstukken; duiten