Niederländisch

Detailübersetzungen für slap (Niederländisch) ins Schwedisch

slap:

slap Adjektiv

  1. slap (futloos; lusteloos; lamlendig; mat)
    lustlöst; avmattad; avmattat
  2. slap (waterachtig; waterig)
    utspädd; tunnt; vattnigt; vattnig; utspätt
  3. slap (karakterloos; zonder karakter)
  4. slap (slapjes)
    svagt; kraftlös; kraftlöst; skör
  5. slap (futloos; lusteloos; energieloos; lamlendig; landerig)
    matt; slö; slött; slappt
  6. slap (bleekjes; zwak; ziekelijk; )
    vek; svagt; ömtåligt; ömtålig; matt; vekt; skört; klent; kraftlös; kraftlöst
  7. slap (zwak)
    svag; svagt; ynklig; klent; skral; skralt; ynkligt; skröpligt

Übersetzung Matrix für slap:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- zwak
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avmattad futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
avmattat futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
karaktärslös karakterloos; slap; zonder karakter
karaktärslöst karakterloos; slap; zonder karakter
klent bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; onsolide; teder; teer; tenger; zwak
kraftlös bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
kraftlöst bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak hulpeloos; mat; niet uitbundig; onmachtig
lustlöst futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
matt bleekjes; energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak lijzig; log; loom
mjäkigt karakterloos; slap; zonder karakter zoetsappig
ryggradslöst karakterloos; slap; zonder karakter
skral slap; zwak
skralt slap; zwak
skröpligt slap; zwak onsolide
skör slap; slapjes kwetsbaar; los; mul; onsolide; pulverig; rul; teer
skört bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak breekbaar; broos; bros; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; los; mul; onsolide; pulverig; rul; teder; teer; tenger; zwak
slappt energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; slap kwabbig; laks; langzaam; lillend; sloom; traag
slö energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; slap bezadigd; dommelig; gezapig; langzaam; lijzig; lodderig; log; loom; slaperig; sloom; suffig; traag; versuft; zouteloos
slött energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; slap bezadigd; dommelig; druilerig; gezapig; kortzichtig; langzaam; lodderig; lui; miezerig; niets doend; ongenuanceerd; slaperig; sloom; stomp; suffig; traag; vadsig; versuft; werkschuw; zouteloos
svag slap; zwak beetje; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; krachteloos; lichtelijk; niet helder; onduidelijk; schemerig; schimmig; vaag; verschoten; week; wit; zwak
svagt bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; krachteloos; niet helder; onduidelijk; schemerig; schimmig; vaag; verschoten; week; wit; zwak
tunnt slap; waterachtig; waterig fijn; subtiel; vliesachtig; vliesdun; vliezig
utan karaktär karakterloos; slap; zonder karakter
utspädd slap; waterachtig; waterig
utspätt slap; waterachtig; waterig
vattnig slap; waterachtig; waterig
vattnigt slap; waterachtig; waterig
vek bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak delicaat; fijn van smaak
vekt bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak delicaat; fijn van smaak; week; zwak
ynklig karakterloos; slap; zonder karakter; zwak armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
ynkligt karakterloos; slap; zonder karakter; zwak armzalig; bar; beroerd; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; lamlendig; rampzalig
ömtålig bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak delicaat; fijn van smaak; fijngevoelig; fijnzinnig; teerbesnaard; teergevoelig
ömtåligt bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak angstig voor pijn; breekbaar; broos; delicaat; eindig; fijn; fijn van smaak; fijngevoelig; fijnzinnig; fragiel; frèle; iel; kleinzerig; kwetsbaar; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; vergankelijk; voorbijgaand; zwak

Verwandte Wörter für "slap":


Synonyms for "slap":


Antonyme für "slap":


Verwandte Definitionen für "slap":

  1. niet gespannen1
    • het touw hangt slap1
  2. wat weinig kan verdragen1
    • het ijs is nog erg slap1
  3. zonder doorzettingsvermogen1
    • het is slap dat hij die opleiding niet afmaakt1
  4. zonder veel kracht1
    • zijn arm hangt slap naar beneden1

Wiktionary Übersetzungen für slap:


Cross Translation:
FromToVia
slap slak flaccid — soft, floppy
slap svag weak — lacking in force or ability
slap flack; jämn platsans relief.

Verwandte Übersetzungen für slap



Schwedisch

Detailübersetzungen für slap (Schwedisch) ins Niederländisch

släp:

släp [-ett] Nomen

  1. släp (släpvagn)
    de aanhanger; de aanhangwagen
  2. släp (släpvagn; trailer)
    de bijwagen

Übersetzung Matrix für släp:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aanhanger släp; släpvagn anhängare; lärjunge; supporter
aanhangwagen släp; släpvagn
bijwagen släp; släpvagn; trailer

Synonyms for "släp":


släpa:

släpa Verb (släper, släpte, släpt)

  1. släpa (bogsera; draga; hala)
    sleuren
    • sleuren Verb (sleur, sleurt, sleurde, sleurden, gesleurd)
  2. släpa (dra)
    aanslepen
    • aanslepen Verb (sleep aan, sleept aan, sleepte aan, sleepten aan, aangesleept)
  3. släpa (draga)
    dreggen
    • dreggen Verb (dreg, dregt, dregde, dregden, gedregd)
  4. släpa (bära; draga)
    sjouwen; torsen; zeulen
    • sjouwen Verb (sjouw, sjouwt, sjouwde, sjouwden, gesjouwd)
    • torsen Verb (tors, torst, torste, torsten, getorst)
    • zeulen Verb (zeul, zeult, zeulde, zeulden, gezeuld)
  5. släpa (dra; kånka)
    sjorren
    • sjorren Verb (sjor, sjort, sjorde, sjorden, gesjord)
  6. släpa (bogsera; dra)
    slepen
    • slepen Verb (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)
  7. släpa (dra med sig; hala)
    trekken; voorttrekken

Konjugationen für släpa:

presens
  1. släper
  2. släper
  3. släper
  4. släper
  5. släper
  6. släper
imperfekt
  1. släpte
  2. släpte
  3. släpte
  4. släpte
  5. släpte
  6. släpte
framtid 1
  1. kommer att släpa
  2. kommer att släpa
  3. kommer att släpa
  4. kommer att släpa
  5. kommer att släpa
  6. kommer att släpa
framtid 2
  1. skall släpa
  2. skall släpa
  3. skall släpa
  4. skall släpa
  5. skall släpa
  6. skall släpa
conditional
  1. skulle släpa
  2. skulle släpa
  3. skulle släpa
  4. skulle släpa
  5. skulle släpa
  6. skulle släpa
perfekt particip
  1. har släpt
  2. har släpt
  3. har släpt
  4. har släpt
  5. har släpt
  6. har släpt
imperfekt particip
  1. hade släpt
  2. hade släpt
  3. hade släpt
  4. hade släpt
  5. hade släpt
  6. hade släpt
blandad
  1. släp!
  2. släp!
  3. släpt
  4. släpande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Übersetzung Matrix für släpa:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dreggen dragande
slepen släppa bort
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aanslepen dra; släpa
dreggen draga; släpa
sjorren dra; kånka; släpa
sjouwen bära; draga; släpa
slepen bogsera; dra; släpa dra
sleuren bogsera; draga; hala; släpa
torsen bära; draga; släpa bära; föra
trekken dra med sig; hala; släpa draga; luffa; resa omkring; rycka; slänga; ställa ut
voorttrekken dra med sig; hala; släpa
zeulen bära; draga; släpa

Synonyms for "släpa":


Wiktionary Übersetzungen für släpa:


Cross Translation:
FromToVia
släpa slepen drag — to pull along a surface