Niederländisch
Detailübersetzungen für beknotten (Niederländisch) ins Schwedisch
beknotten:
Konjugationen für beknotten:
o.t.t.
- beknot
- beknot
- beknot
- beknotten
- beknotten
- beknotten
o.v.t.
- beknotte
- beknotte
- beknotte
- beknotten
- beknotten
- beknotten
v.t.t.
- heb beknot
- hebt beknot
- heeft beknot
- hebben beknot
- hebben beknot
- hebben beknot
v.v.t.
- had beknot
- had beknot
- had beknot
- hadden beknot
- hadden beknot
- hadden beknot
o.t.t.t.
- zal beknotten
- zult beknotten
- zal beknotten
- zullen beknotten
- zullen beknotten
- zullen beknotten
o.v.t.t.
- zou beknotten
- zou beknotten
- zou beknotten
- zouden beknotten
- zouden beknotten
- zouden beknotten
diversen
- beknot!
- beknot!
- beknot
- beknottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für beknotten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
begränsa | beknotten; beperken; inperken | afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beperken; dempen; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; matigen; omlijnen; temperen; van grenzen voorzien; zich matigen |
hålla fängslad | beknotten; beperken | |
inskränka | beknotten; beperken; inperken | beperken; dempen; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; matigen; temperen; zich matigen |
Computerübersetzung von Drittern: