Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- gezet:
- zetten:
-
Wiktionary:
- gezet → tjock, fet, grov, korpulent
- zetten → hoppa över, hoppa, flytta, sätta i parentes, sätta, ställa, lägga, he, placera, satsa, förnedra, förödmjuka, använda, begagna, bruka, komponera, montera, bygga, inreda, inställa, göra, beskriva, leka, spela, uttrycka, reducera, minska, förminska, inskränka, tvinga, återföra, bringa, förvandla till, koka ihop
Niederländisch
Detailübersetzungen für gezet (Niederländisch) ins Schwedisch
gezet:
-
gezet (zwaarlijvig; dik; corpulent; lijvig)
Übersetzung Matrix für gezet:
Verwandte Wörter für "gezet":
zetten:
-
zetten (deponeren; leggen; plaatsen; neerleggen; stationeren; neerzetten)
-
zetten (leggen; plaatsen)
-
zetten (plaatsen)
-
zetten (neerzetten; plaatsen; bijzetten)
Konjugationen für zetten:
o.t.t.
- zet
- zet
- zet
- zetten
- zetten
- zetten
o.v.t.
- zette
- zette
- zette
- zetten
- zetten
- zetten
v.t.t.
- heb gezet
- hebt gezet
- heeft gezet
- hebben gezet
- hebben gezet
- hebben gezet
v.v.t.
- had gezet
- had gezet
- had gezet
- hadden gezet
- hadden gezet
- hadden gezet
o.t.t.t.
- zal zetten
- zult zetten
- zal zetten
- zullen zetten
- zullen zetten
- zullen zetten
o.v.t.t.
- zou zetten
- zou zetten
- zou zetten
- zouden zetten
- zouden zetten
- zouden zetten
diversen
- zet!
- zet!
- gezet
- zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für zetten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sätta ner | neerzetten | |
sättnings arbete | zetsels; zetten; zetwerk | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
lägga | bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten | deponeren; inklinken; leggen; plaatsen; situeren; zich afspelen |
lägga bort | plaatsen; zetten | afdanken; ecarteren |
lägga ner | deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten | deponeren; leggen; neerleggen; neervlijen; plaatsen; vlijen; wegleggen |
placera | bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten | deponeren; inklinken; koloniseren; leggen; neerleggen; plaatsen; settelen; situeren; vestigen; wegleggen; zich afspelen |
ställa | bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten | deponeren; inklinken; leggen; op stal zetten; plaatsen; situeren; zich afspelen |
sätta | bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten | inklinken; plaatsen; situeren; zich afspelen |
sätta ner | bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten | |
- | plaatsen |
Verwandte Wörter für "zetten":
Synonyms for "zetten":
Verwandte Definitionen für "zetten":
Wiktionary Übersetzungen für zetten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zetten | → hoppa över; hoppa | ↔ jump — employ a move in certain board games in which one piece moves over another |
• zetten | → flytta | ↔ move — to change the place of a piece |
• zetten | → sätta i parentes | ↔ parenthesize — place in parentheses |
• zetten | → sätta; ställa; lägga; he; placera | ↔ put — to place something somewhere |
• zetten | → sätta; ställa; placera; lägga | ↔ set — to put something down |
• zetten | → sätta | ↔ set — to arrange type |
• zetten | → sätta | ↔ setzen — jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen |
• zetten | → satsa | ↔ setzen — in einem Spiel oder bei einer Wette seinen Einsatz machen |
• zetten | → förnedra; förödmjuka | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |
• zetten | → använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• zetten | → komponera | ↔ composer — former un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales. |
• zetten | → lägga; ställa; sätta | ↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. |
• zetten | → montera | ↔ monter — Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper. |
• zetten | → lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra | ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose. |
• zetten | → beskriva; leka; spela; uttrycka | ↔ représenter — présenter de nouveau. |
• zetten | → reducera; minska; förminska; inskränka; tvinga; återföra; bringa; förvandla till; koka ihop | ↔ réduire — restreindre, diminuer, ou faire diminuer. |