Niederländisch
Detailübersetzungen für verorberen (Niederländisch) ins Schwedisch
verorberen:
-
verorberen (verorbering)
förtärande-
förtärande Nomen
-
-
verorberen (nuttigen; eten; consumeren; gebruiken; opeten; tot zich nemen; oppeuzelen)
-
verorberen (consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken)
-
verorberen (verslinden; opvreten)
Konjugationen für verorberen:
o.t.t.
- verorber
- verorbert
- verorbert
- verorberen
- verorberen
- verorberen
o.v.t.
- verorberde
- verorberde
- verorberde
- verorberden
- verorberden
- verorberden
v.t.t.
- heb verorberd
- hebt verorberd
- heeft verorberd
- hebben verorberd
- hebben verorberd
- hebben verorberd
v.v.t.
- had verorberd
- had verorberd
- had verorberd
- hadden verorberd
- hadden verorberd
- hadden verorberd
o.t.t.t.
- zal verorberen
- zult verorberen
- zal verorberen
- zullen verorberen
- zullen verorberen
- zullen verorberen
o.v.t.t.
- zou verorberen
- zou verorberen
- zou verorberen
- zouden verorberen
- zouden verorberen
- zouden verorberen
diversen
- verorber!
- verorbert!
- verorberd
- verorberend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze