Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- knevel:
- knevelen:
-
Wiktionary:
- knevel → mustasch
Niederländisch
Detailübersetzungen für knevel (Niederländisch) ins Schwedisch
knevel:
Übersetzung Matrix für knevel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
mustasch | knevel; snor; snorbaard | |
polisonger | knevel; snor; snorbaard | bakkebaard; tochtlatjes |
Verwandte Wörter für "knevel":
knevel form of knevelen:
-
knevelen (binden; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
Konjugationen für knevelen:
o.t.t.
- knevel
- knevelt
- knevelt
- knevelen
- knevelen
- knevelen
o.v.t.
- knevelde
- knevelde
- knevelde
- knevelden
- knevelden
- knevelden
v.t.t.
- heb gekneveld
- hebt gekneveld
- heeft gekneveld
- hebben gekneveld
- hebben gekneveld
- hebben gekneveld
v.v.t.
- had gekneveld
- had gekneveld
- had gekneveld
- hadden gekneveld
- hadden gekneveld
- hadden gekneveld
o.t.t.t.
- zal knevelen
- zult knevelen
- zal knevelen
- zullen knevelen
- zullen knevelen
- zullen knevelen
o.v.t.t.
- zou knevelen
- zou knevelen
- zou knevelen
- zouden knevelen
- zouden knevelen
- zouden knevelen
en verder
- ben gekneveld
- bent gekneveld
- is gekneveld
- zijn gekneveld
- zijn gekneveld
- zijn gekneveld
diversen
- knevel!
- knevelt!
- gekneveld
- knevelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für knevelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bakbinda | binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken | |
binda fast | binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken | afbinden; afsnoeren; dichtbinden; om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden; toebinden |
fjättra | binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken |