Niederländisch
Detailübersetzungen für aflossen (Niederländisch) ins Schwedisch
aflossen:
-
aflossen (inlossen)
-
aflossen (remplaceren; vervangen; vernieuwen; verwisselen)
Konjugationen für aflossen:
o.t.t.
- los af
- lost af
- lost af
- lossen af
- lossen af
- lossen af
o.v.t.
- loste af
- loste af
- loste af
- losten af
- losten af
- losten af
v.t.t.
- heb afgelost
- hebt afgelost
- heeft afgelost
- hebben afgelost
- hebben afgelost
- hebben afgelost
v.v.t.
- had afgelost
- had afgelost
- had afgelost
- hadden afgelost
- hadden afgelost
- hadden afgelost
o.t.t.t.
- zal aflossen
- zult aflossen
- zal aflossen
- zullen aflossen
- zullen aflossen
- zullen aflossen
o.v.t.t.
- zou aflossen
- zou aflossen
- zou aflossen
- zouden aflossen
- zouden aflossen
- zouden aflossen
diversen
- los af!
- lost af!
- afgelost
- aflossende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aflossen (afbetalen)
Übersetzung Matrix für aflossen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avbetalning | afbetalen; aflossen | afbetaling; afrekening; betalen; dokken; vereffening; verrekening; voldoen |
ersätta | plaatsvervanger; representant; vertegenwoordiger | |
växla | ruilen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ersätta | aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen | invallen; invallen voor iemand; vervangen |
friköpa | aflossen; inlossen | |
växla | aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen | inruilen; inwisselen; naar een andere versnelling overgaan; omruilen; omwisselen; ruilen; schakelen; uitwisselen; verruilen; verwisselen; wisselen |
återköpa | aflossen; inlossen | terugkopen |
återlösa | aflossen; inlossen |