Niederländisch
Detailübersetzungen für gispen (Niederländisch) ins Schwedisch
gispen:
-
gispen (aanrekenen; beschuldigen; verwijten; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen)
Konjugationen für gispen:
o.t.t.
- gisp
- gispt
- gispt
- gispen
- gispen
- gispen
o.v.t.
- gispte
- gispte
- gispte
- gispten
- gispten
- gispten
v.t.t.
- heb gegispt
- hebt gegispt
- heeft gegispt
- hebben gegispt
- hebben gegispt
- hebben gegispt
v.v.t.
- had gegispt
- had gegispt
- had gegispt
- hadden gegispt
- hadden gegispt
- hadden gegispt
o.t.t.t.
- zal gispen
- zult gispen
- zal gispen
- zullen gispen
- zullen gispen
- zullen gispen
o.v.t.t.
- zou gispen
- zou gispen
- zou gispen
- zouden gispen
- zouden gispen
- zouden gispen
en verder
- ben gegispt
- bent gegispt
- is gegispt
- zijn gegispt
- zijn gegispt
- zijn gegispt
diversen
- gisp!
- gispt!
- gegispt
- gispend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für gispen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vanära | scandaleuze daad; schanddaad; schandelijke daad | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förebrå | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden | aanrekenen |
klandra | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden | aanklagen; aanmerken; aanrekenen; berispen; beschuldigen; betichten; hekelen; ten laste leggen; terechtwijzen; vermanen |
vanära | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden | dof maken |