Niederländisch

Detailed Synonyms for steun in Niederländisch

steun:

steun [de ~ (m)] Nomen

  1. de steun
    de steun; de steunpilaar; de toeverlaat
  2. de steun
    de ondersteuning; het support; de steun
  3. de steun
    de steun; de aanmoediging; de opwekking; aansporen; de aansporing; de stimulans
  4. de steun
    de ondersteuning; de steun; de houvast
  5. de steun
    de ondersteuning; de steun
  6. de steun
    de hulp; de ondersteuning; de steun; de bijstand
  7. de steun
    de ondersteuning; de bijstand; maatschappelijke hulpverlening; de hulp; de steun
  8. de steun
    – dat waarop iets anders rust 1
    de steun
    – dat waarop iets anders rust 1
    • steun [de ~ (m)] Nomen
      • de plank ligt op twee steunen1
  9. de steun
    – hulp die je krijgt bij problemen 1
    de steun
    – hulp die je krijgt bij problemen 1
    • steun [de ~ (m)] Nomen
      • ik krijg veel steun van mijn zus1

Verwandte Wörter für "steun":


Verwandte Definitionen für "steun":

  1. dat waarop iets anders rust1
    • de plank ligt op twee steunen1
  2. hulp die je krijgt bij problemen1
    • ik krijg veel steun van mijn zus1

steun form of steunen:

steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)

  1. steunen
    ondersteunen; steunen; stutten; schoren; dragen; schragen
    • ondersteunen Verb (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • stutten Verb (stut, stutte, stutten, gestut)
    • schoren Verb (schoor, schoort, schoorde, schoorden, geschoord)
    • dragen Verb (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • schragen Verb (schraag, schraagt, schraagde, schraagden, geschraagd)
  2. steunen
    ondersteunen; steunen; rugsteunen
    • ondersteunen Verb (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • rugsteunen Verb
  3. steunen
    steunen; bijvallen; gelijk geven
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • bijvallen Verb (val bij, valt bij, viel bij, vielen bij, bijgevallen)
    • gelijk geven Verb (geef gelijk, geeft gelijk, gaf gelijk, gaven gelijk, gelijk gegeven)
  4. steunen
    kreunen; steunen
    • kreunen Verb (kreun, kreunt, kreunde, kreunden, gekreund)
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
  5. steunen
    instemmen; rugsteunen; bijvallen; steunen
    • instemmen Verb (stem in, stemt in, stemde in, stemden in, ingestemd)
    • rugsteunen Verb
    • bijvallen Verb (val bij, valt bij, viel bij, vielen bij, bijgevallen)
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
  6. steunen
    – erop of ertegen rusten 1
    steunen
    – erop of ertegen rusten 1
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
      • de man met de verstuikte voet steunde op zijn vrienden1
  7. steunen
    – iemand helpen 1
    steunen
    – iemand helpen 1
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
      • hij steunt de armen1
  8. steunen
    – klagend en zuchtend iets zeggen 1
    steunen
    – klagend en zuchtend iets zeggen 1
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
      • 'ik ben doodmoe', steunde hij1

Konjugationen für steunen:

o.t.t.
  1. steun
  2. steunt
  3. steunt
  4. steunen
  5. steunen
  6. steunen
o.v.t.
  1. steunde
  2. steunde
  3. steunde
  4. steunden
  5. steunden
  6. steunden
v.t.t.
  1. heb gesteund
  2. hebt gesteund
  3. heeft gesteund
  4. hebben gesteund
  5. hebben gesteund
  6. hebben gesteund
v.v.t.
  1. had gesteund
  2. had gesteund
  3. had gesteund
  4. hadden gesteund
  5. hadden gesteund
  6. hadden gesteund
o.t.t.t.
  1. zal steunen
  2. zult steunen
  3. zal steunen
  4. zullen steunen
  5. zullen steunen
  6. zullen steunen
o.v.t.t.
  1. zou steunen
  2. zou steunen
  3. zou steunen
  4. zouden steunen
  5. zouden steunen
  6. zouden steunen
en verder
  1. ben gesteund
  2. bent gesteund
  3. is gesteund
  4. zijn gesteund
  5. zijn gesteund
  6. zijn gesteund
diversen
  1. steun!
  2. steunt!
  3. gesteund
  4. steunend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

steunen [de ~] Nomen, Plural

  1. de steunen
    de schoorbalken; de stutten; de steunen
  2. de steunen
    de steunen; kreunen; de zuchten

Verwandte Wörter für "steunen":


Verwandte Definitionen für "steunen":

  1. erop of ertegen rusten1
    • de man met de verstuikte voet steunde op zijn vrienden1
  2. iemand helpen1
    • hij steunt de armen1
  3. klagend en zuchtend iets zeggen1
    • 'ik ben doodmoe', steunde hij1

Related Synonyms for steun