Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. souffleren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for souffleren in Niederländisch

souffleren:

souffleren Verb (souffleer, souffleert, souffleerde, souffleerden, gesouffleerd)

  1. souffleren
    ingeven; influisteren; souffleren
    • ingeven Verb (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • influisteren Verb (fluister in, fluistert in, fluisterde in, fluisterden in, ingefluisterd)
    • souffleren Verb (souffleer, souffleert, souffleerde, souffleerden, gesouffleerd)

Konjugationen für souffleren:

o.t.t.
  1. souffleer
  2. souffleert
  3. souffleert
  4. souffleren
  5. souffleren
  6. souffleren
o.v.t.
  1. souffleerde
  2. souffleerde
  3. souffleerde
  4. souffleerden
  5. souffleerden
  6. souffleerden
v.t.t.
  1. heb gesouffleerd
  2. hebt gesouffleerd
  3. heeft gesouffleerd
  4. hebben gesouffleerd
  5. hebben gesouffleerd
  6. hebben gesouffleerd
v.v.t.
  1. had gesouffleerd
  2. had gesouffleerd
  3. had gesouffleerd
  4. hadden gesouffleerd
  5. hadden gesouffleerd
  6. hadden gesouffleerd
o.t.t.t.
  1. zal souffleren
  2. zult souffleren
  3. zal souffleren
  4. zullen souffleren
  5. zullen souffleren
  6. zullen souffleren
o.v.t.t.
  1. zou souffleren
  2. zou souffleren
  3. zou souffleren
  4. zouden souffleren
  5. zouden souffleren
  6. zouden souffleren
en verder
  1. ben gesouffleerd
  2. bent gesouffleerd
  3. is gesouffleerd
  4. zijn gesouffleerd
  5. zijn gesouffleerd
  6. zijn gesouffleerd
diversen
  1. souffleer!
  2. souffleert!
  3. gesouffleerd
  4. soufflerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze