Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. omgeven:


Niederländisch

Detailed Synonyms for omgeven in Niederländisch

omgeven:

omgeven Verb (omgeef, omgeeft, omgaf, omgaven, omgeven)

  1. omgeven
    omgeven; omringen
    • omgeven Verb (omgeef, omgeeft, omgaf, omgaven, omgeven)
    • omringen Verb (omring, omringt, omringde, omringden, omringd)

Konjugationen für omgeven:

o.t.t.
  1. omgeef
  2. omgeeft
  3. omgeeft
  4. omgeven
  5. omgeven
  6. omgeven
o.v.t.
  1. omgaf
  2. omgaf
  3. omgaf
  4. omgaven
  5. omgaven
  6. omgaven
v.t.t.
  1. ben omgeven
  2. bent omgeven
  3. is omgeven
  4. zijn omgeven
  5. zijn omgeven
  6. zijn omgeven
v.v.t.
  1. was omgeven
  2. was omgeven
  3. was omgeven
  4. waren omgeven
  5. waren omgeven
  6. waren omgeven
o.t.t.t.
  1. zal omgeven
  2. zult omgeven
  3. zal omgeven
  4. zullen omgeven
  5. zullen omgeven
  6. zullen omgeven
o.v.t.t.
  1. zou omgeven
  2. zou omgeven
  3. zou omgeven
  4. zouden omgeven
  5. zouden omgeven
  6. zouden omgeven
en verder
  1. heb mij omgeven
  2. hebt je omgeven
  3. heeft zich omgeven
  4. hebben ons omgeven
  5. hebben je omgeven
  6. hebben zich omgeven
diversen
  1. omgeef!
  2. omgeeft!
  3. omgeven
  4. omgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze