Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. loslopen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for loslopen in Niederländisch

loslopen:

loslopen Verb (loop los, loopt los, liep los, liepen los, losgelopen)

  1. loslopen
    loslopen
    • loslopen Verb (loop los, loopt los, liep los, liepen los, losgelopen)

Konjugationen für loslopen:

o.t.t.
  1. loop los
  2. loopt los
  3. loopt los
  4. lopen los
  5. lopen los
  6. lopen los
o.v.t.
  1. liep los
  2. liep los
  3. liep los
  4. liepen los
  5. liepen los
  6. liepen los
v.t.t.
  1. heb losgelopen
  2. hebt losgelopen
  3. heeft losgelopen
  4. hebben losgelopen
  5. hebben losgelopen
  6. hebben losgelopen
v.v.t.
  1. had losgelopen
  2. had losgelopen
  3. had losgelopen
  4. hadden losgelopen
  5. hadden losgelopen
  6. hadden losgelopen
o.t.t.t.
  1. zal loslopen
  2. zult loslopen
  3. zal loslopen
  4. zullen loslopen
  5. zullen loslopen
  6. zullen loslopen
o.v.t.t.
  1. zou loslopen
  2. zou loslopen
  3. zou loslopen
  4. zouden loslopen
  5. zouden loslopen
  6. zouden loslopen
en verder
  1. is losgelopen
diversen
  1. loop los!
  2. loopt los!
  3. losgelopen
  4. loslopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze