Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. dubbelgevouwen:
  2. dubbelvouwen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for dubbelgevouwen in Niederländisch

dubbelgevouwen:

dubbelgevouwen Adjektiv

  1. dubbelgevouwen

dubbelvouwen:

dubbelvouwen Verb (vouw dubbel, vouwt dubbel, vouwde dubbel, vouwden dubbel, dubbelgevouwen)

  1. dubbelvouwen
    dubbelvouwen
    • dubbelvouwen Verb (vouw dubbel, vouwt dubbel, vouwde dubbel, vouwden dubbel, dubbelgevouwen)

Konjugationen für dubbelvouwen:

o.t.t.
  1. vouw dubbel
  2. vouwt dubbel
  3. vouwt dubbel
  4. vouwen dubbel
  5. vouwen dubbel
  6. vouwen dubbel
o.v.t.
  1. vouwde dubbel
  2. vouwde dubbel
  3. vouwde dubbel
  4. vouwden dubbel
  5. vouwden dubbel
  6. vouwden dubbel
v.t.t.
  1. heb dubbelgevouwen
  2. hebt dubbelgevouwen
  3. heeft dubbelgevouwen
  4. hebben dubbelgevouwen
  5. hebben dubbelgevouwen
  6. hebben dubbelgevouwen
v.v.t.
  1. had dubbelgevouwen
  2. had dubbelgevouwen
  3. had dubbelgevouwen
  4. hadden dubbelgevouwen
  5. hadden dubbelgevouwen
  6. hadden dubbelgevouwen
o.t.t.t.
  1. zal dubbelvouwen
  2. zult dubbelvouwen
  3. zal dubbelvouwen
  4. zullen dubbelvouwen
  5. zullen dubbelvouwen
  6. zullen dubbelvouwen
o.v.t.t.
  1. zou dubbelvouwen
  2. zou dubbelvouwen
  3. zou dubbelvouwen
  4. zouden dubbelvouwen
  5. zouden dubbelvouwen
  6. zouden dubbelvouwen
en verder
  1. ben dubbelgevouwen
  2. bent dubbelgevouwen
  3. is dubbelgevouwen
  4. zijn dubbelgevouwen
  5. zijn dubbelgevouwen
  6. zijn dubbelgevouwen
diversen
  1. vouw dubbel!
  2. vouwt dubbel!
  3. dubbelgevouwen
  4. dubbelvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze