Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. afprijzen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for afprijzen in Niederländisch

afprijzen:

afprijzen Verb (prijs af, prijst af, prijsde af, prijsden af, afgeprijsd)

  1. afprijzen
    verminderen; reduceren; verlagen; afprijzen
    • verminderen Verb (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • reduceren Verb (reduceer, reduceert, reduceerde, reduceerden, gereduceerd)
    • verlagen Verb (verlaag, verlaagt, verlaagde, verlaagden, verlaagd)
    • afprijzen Verb (prijs af, prijst af, prijsde af, prijsden af, afgeprijsd)

Konjugationen für afprijzen:

o.t.t.
  1. prijs af
  2. prijst af
  3. prijst af
  4. prijzen af
  5. prijzen af
  6. prijzen af
o.v.t.
  1. prijsde af
  2. prijsde af
  3. prijsde af
  4. prijsden af
  5. prijsden af
  6. prijsden af
v.t.t.
  1. heb afgeprijsd
  2. hebt afgeprijsd
  3. heeft afgeprijsd
  4. hebben afgeprijsd
  5. hebben afgeprijsd
  6. hebben afgeprijsd
v.v.t.
  1. had afgeprijsd
  2. had afgeprijsd
  3. had afgeprijsd
  4. hadden afgeprijsd
  5. hadden afgeprijsd
  6. hadden afgeprijsd
o.t.t.t.
  1. zal afprijzen
  2. zult afprijzen
  3. zal afprijzen
  4. zullen afprijzen
  5. zullen afprijzen
  6. zullen afprijzen
o.v.t.t.
  1. zou afprijzen
  2. zou afprijzen
  3. zou afprijzen
  4. zouden afprijzen
  5. zouden afprijzen
  6. zouden afprijzen
diversen
  1. prijs af!
  2. prijst af!
  3. afgeprijsd
  4. afprijzende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze