Home ->Wörterbücher ->Niederländisch/Französisch ->übersetze weekheid

übersetze weekheid von Niederländische ins Französisch

Übersicht

Niederländisch nach Französisch: mehr Daten

weekheid:
- faiblesse; mollesse; douceur
week:
- semaine
- mou; efféminé; mol
Wiktionary:
- week → semaine
- week → mou
- week → semaine, mou, molle

Niederländisch

Detailübersetzungen für weekheid (Niederländisch) ins Französisch

weekheid:

weekheid [de ~ (v)] Nomen

de weekheid (slapheid; zwakte; zwakheid; sulligheid; laksheid; krachteloosheid; slapte; zachtheid)
la faiblesse; la mollesse
- faiblesse [la ~] Nomen
- mollesse [la ~] Nomen
de weekheid (zachtheid)
la douceur; la mollesse
- douceur [la ~] Nomen
- mollesse [la ~] Nomen

Übersetzung Matrix für weekheid:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
douceur	weekheid; zachtheid	clementie; compassie; gevoeligheid; goedertierenheid; hartelijkheid; innigheid; liefheid; liefkozing; lieflijkheid; lieftalligheid; mildheid; tederheid; toegevendheid; welwillendheid; zachtaardigheid; zachtheid; zoetheid
faiblesse	krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte	broosheid; flauwte; futloosheid; gebrek; geen kracht hebben; gevoeligheid; impotentie; katzwijm; krachteloosheid; kwetsbaarheid; loomheid; machteloosheid; manco; matheid; onmacht; onvermogen; slapheid; slapte; teerheid; weekte; weerloosheid; zwak punt; zwakheid; zwakte; zwijm
mollesse	krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte	krachteloosheid; slapping; slapte; weekte; zwakheid

Verwandte Wörter für "weekheid":

week

week:

week [de ~] Nomen

de week

– periode van zeven dagen ¹
la semaine
- semaine [la ~] Nomen

week Adjektiv

week (zwak)

– zacht en slap ¹
mou; efféminé; mol
- mou Adjektiv
- efféminé Adjektiv
- mol Adjektiv

Übersetzung Matrix für week:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
semaine	week
Modifier	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
efféminé	week; zwak	nichterig; onmanlijk; verwijfd; vrouwachtig
mol	week; zwak	murw
mou	week; zwak	allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; futloos; lamlendig; lamzalig; lief; lusteloos; mat; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; slap; snoezig; verschaald; vertederend; voos; zwak; zwakjes; zweterig

Verwandte Wörter für "week":

weekheid, weeks, weken, weekje, weekjes

Verwandte Definitionen für "week":

periode van zeven dagen¹
- we gaan een week op vakantie¹
zacht en slap¹
- door de vorst is het plastic week geworden¹

Wiktionary Übersetzungen für week:

week

noun

tijdseenheid van 7 dagen
- week → semaine

adjective

slap
- week → mou

week

noun

séquence constituée des sept jours : lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi et dimanche.
- semaine → week

Cross Translation:

From	To	Via
• week	→ semaine	↔ Woche — 7-tägiges Zeitmaß
• week	→ mou; molle	↔ weich — ohne großen Kraftaufwand plastisch verformbar
• week	→ semaine	↔ week — period of seven days

Computerübersetzung von Drittern:

¹Muiswerk Woordenboek