Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. voorstaan:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorsta (Niederländisch) ins Französisch

voorstaan:

voorstaan Verb (sta voor, staat voor, stond voor, stonden voor, voorgestaan)

  1. voorstaan (van mening zijn)
    soutenir; plaider; défendre
    • soutenir Verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • plaider Verb (plaide, plaides, plaidons, plaidez, )
    • défendre Verb (défends, défend, défendons, défendez, )

Konjugationen für voorstaan:

o.t.t.
  1. sta voor
  2. staat voor
  3. staat voor
  4. staan voor
  5. staan voor
  6. staan voor
o.v.t.
  1. stond voor
  2. stond voor
  3. stond voor
  4. stonden voor
  5. stonden voor
  6. stonden voor
v.t.t.
  1. heb voorgestaan
  2. hebt voorgestaan
  3. heeft voorgestaan
  4. hebben voorgestaan
  5. hebben voorgestaan
  6. hebben voorgestaan
v.v.t.
  1. had voorgestaan
  2. had voorgestaan
  3. had voorgestaan
  4. hadden voorgestaan
  5. hadden voorgestaan
  6. hadden voorgestaan
o.t.t.t.
  1. zal voorstaan
  2. zult voorstaan
  3. zal voorstaan
  4. zullen voorstaan
  5. zullen voorstaan
  6. zullen voorstaan
o.v.t.t.
  1. zou voorstaan
  2. zou voorstaan
  3. zou voorstaan
  4. zouden voorstaan
  5. zouden voorstaan
  6. zouden voorstaan
diversen
  1. sta voor!
  2. staat voor!
  3. voorgestaan
  4. voorstaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorstaan:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
soutenir aanhangen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
défendre van mening zijn; voorstaan afweren; behoeden; behouden; beschermen; beschutten; in bescherming nemen; opkomen voor; pareren; verdedigen; verweren; weren
plaider van mening zijn; voorstaan bepleiten; pleiten
soutenir van mening zijn; voorstaan bemoedigen; beweren; bijvallen; coöpereren; doorleven; doorstaan; dragen; hooghouden; in de hoogte houden; instemmen; meewerken; omhooghouden; ondersteunen; opbeuren; ophouden; pretenderen; rugsteunen; schoren; schragen; stellen; steunen; stutten; troosten; verdragen; verduren; verklaren; verteren; vertroosten; voorgeven