Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. versierd:
  2. versieren:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für versierd (Niederländisch) ins Französisch

versierd:

versierd Adjektiv

  1. versierd (gedecoreerd)
    décoré; embelli; orné; paré

Übersetzung Matrix für versierd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
décoré gedecoreerd; versierd opgesierd; opgesmukt; opgetuigd
embelli gedecoreerd; versierd verfraaid
orné gedecoreerd; versierd opgesierd; opgesmukt
paré gedecoreerd; versierd opgesierd; opgesmukt

versieren:

versieren Verb (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)

  1. versieren (schotels garneren; afwerken; garneren; opmaken; opsmukken)
    garnir; garnir des plats
    • garnir Verb (garnis, garnit, garnissons, garnissez, )
  2. versieren (versieringen aanbrengen; decoreren; aankleden)
    décorer; embellir; enjoliver; orner; agrémenter
    • décorer Verb (décore, décores, décorons, décorez, )
    • embellir Verb (embellis, embellit, embellissons, embellissez, )
    • enjoliver Verb (enjolive, enjolives, enjolivons, enjolivez, )
    • orner Verb (orne, ornes, ornons, ornez, )

Konjugationen für versieren:

o.t.t.
  1. versier
  2. versiert
  3. versiert
  4. versieren
  5. versieren
  6. versieren
o.v.t.
  1. versierde
  2. versierde
  3. versierde
  4. versierden
  5. versierden
  6. versierden
v.t.t.
  1. heb versierd
  2. hebt versierd
  3. heeft versierd
  4. hebben versierd
  5. hebben versierd
  6. hebben versierd
v.v.t.
  1. had versierd
  2. had versierd
  3. had versierd
  4. hadden versierd
  5. hadden versierd
  6. hadden versierd
o.t.t.t.
  1. zal versieren
  2. zult versieren
  3. zal versieren
  4. zullen versieren
  5. zullen versieren
  6. zullen versieren
o.v.t.t.
  1. zou versieren
  2. zou versieren
  3. zou versieren
  4. zouden versieren
  5. zouden versieren
  6. zouden versieren
diversen
  1. versier!
  2. versiert!
  3. versierd
  4. versierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

versieren [znw.] Nomen

  1. versieren (optuigen)
    la décoration; l'embellissement
  2. versieren (versieringen aanbrengen; decoreren; opsmukken; opsieren)
    l'embellissement; la décoration; l'ornementation
  3. versieren (opluisteren; tooien)
    l'embellissement; l'ornement

Übersetzung Matrix für versieren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
décoration decoreren; opsieren; opsmukken; optuigen; versieren; versieringen aanbrengen aankleding; corsage; decor; decoratie; draperie; eigenschap; ereteken; garnering; inrichting; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; lintje; onderscheiding; onderscheidingsteken; opluistering; opschik; opsieren; opsiering; opsmuk; opsmukken; ordeteken; ornamentiek; ridderorde; sierwerk; smuk; stigma; teken; tooi; versiering; versiersel; zich mooi maken
embellissement decoreren; opluisteren; opsieren; opsmukken; optuigen; tooien; versieren; versieringen aanbrengen decoratie; ereteken; onderscheiding; onderscheidingsteken; opschik; opsmuk; ridderorde; smuk; verfraaiing; versiering
enjoliver opschikken; opsieren
ornement opluisteren; tooien; versieren corsage; decor; decoratie; draperie; ereteken; garnering; grafisch element; onderscheiding; onderscheidingsteken; opluistering; opschik; opsiering; opsmuk; ornament; ornamentiek; ridderorde; sieraad; sierstuk; sierwerk; smuk; tooi; versiering; versiersel
ornementation decoreren; opsieren; opsmukken; versieren; versieringen aanbrengen corsage; decor; decoratie; draperie; ereteken; garnering; onderscheiding; onderscheidingsteken; opluistering; opschik; opsiering; opsmuk; ornamentiek; ridderorde; sierwerk; smuk; tooi; versiering; versiersel
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
agrémenter aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen
décorer aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen bekleden; decoreren; een onderscheidingsteken geven; make-up aanbrengen; onderscheiden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; overtrekken; ridderen; stofferen; tooien; van bekleding voorzien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
embellir aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen make-up aanbrengen; opluisteren; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
enjoliver aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen in goede staat brengen; opknappen; renoveren
garnir afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren bekleden; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; optutten; overtrekken; stofferen; tooien; van bekleding voorzien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken
garnir des plats afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
orner aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren

Verwandte Definitionen für "versieren":

  1. ervoor zorgen dat het er komt1
    • hij heeft weer een paar vrije dagen versierd1
  2. hem zover krijgen dat hij wil vrijen1
    • zij heeft haar baas versierd1
  3. het er feestelijk uit laten zien1
    • we versieren de kamer met slingers1

Wiktionary Übersetzungen für versieren:

versieren
verb
  1. verleiden
versieren
Cross Translation:
FromToVia
versieren décoration decoration — act of adorning
versieren flagorner fawn — seek favour by flattery
versieren décorer verzieren — (transitiv) mit Zierrat versehen; mit schmückenden Elementen ausgestalten