Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. verhaspelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verhaspelen (Niederländisch) ins Französisch

verhaspelen:

verhaspelen Verb (verhaspel, verhaspelt, verhaspelde, verhaspelden, verhaspeld)

  1. verhaspelen
    tripatouiller; gâter; abîmer; massacrer; défigurer
    • tripatouiller Verb (tripatouille, tripatouilles, tripatouillons, tripatouillez, )
    • gâter Verb (gâte, gâtes, gâtons, gâtez, )
    • abîmer Verb (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )
    • massacrer Verb (massacre, massacres, massacrons, massacrez, )
    • défigurer Verb (défigure, défigures, défigurons, défigurez, )

Konjugationen für verhaspelen:

o.t.t.
  1. verhaspel
  2. verhaspelt
  3. verhaspelt
  4. verhaspelen
  5. verhaspelen
  6. verhaspelen
o.v.t.
  1. verhaspelde
  2. verhaspelde
  3. verhaspelde
  4. verhaspelden
  5. verhaspelden
  6. verhaspelden
v.t.t.
  1. heb verhaspeld
  2. hebt verhaspeld
  3. heeft verhaspeld
  4. hebben verhaspeld
  5. hebben verhaspeld
  6. hebben verhaspeld
v.v.t.
  1. had verhaspeld
  2. had verhaspeld
  3. had verhaspeld
  4. hadden verhaspeld
  5. hadden verhaspeld
  6. hadden verhaspeld
o.t.t.t.
  1. zal verhaspelen
  2. zult verhaspelen
  3. zal verhaspelen
  4. zullen verhaspelen
  5. zullen verhaspelen
  6. zullen verhaspelen
o.v.t.t.
  1. zou verhaspelen
  2. zou verhaspelen
  3. zou verhaspelen
  4. zouden verhaspelen
  5. zouden verhaspelen
  6. zouden verhaspelen
diversen
  1. verhaspel!
  2. verhaspelt!
  3. verhaspeld
  4. verhaspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verhaspelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abîmer verhaspelen aan de zwerf zijn; aantasten; aanvreten; afbreken; afranselen; bederven; beschadigen; breken; iemand toetakelen; in elkaar slaan; in stukken breken; kapot maken; kapotbreken; kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; pijn bezorgen; pijn doen; rondzwerven; slechten; slopen; stukmaken; toetakelen; uit elkaar halen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verloederen; verpesten; verslonzen; verwonden; verzieken; zeer doen; zwerven
défigurer verhaspelen bederven; een andere vorm geven; in elkaar slaan; mismaken; misvormen; stukmaken; toetakelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verminken; verpesten; vervormen; verzieken
gâter verhaspelen bederven; door zorgen bederven; iets vergallen; rotten; stukmaken; verbroddelen; vergaan; vergallen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verrotten; vertroetelen; verwennen; verzieken; wegrotten
massacrer verhaspelen slachten
tripatouiller verhaspelen

Wiktionary Übersetzungen für verhaspelen:

verhaspelen
verb
  1. maçonnerie|fr délayer du plâtre, du mortier avec de l’eau.