Niederländisch
Detailübersetzungen für verbroederen (Niederländisch) ins Französisch
verbroederen:
-
verbroederen
fraterniser; réconcilier; unir-
fraterniser Verb (fraternise, fraternises, fraternisons, fraternisez, fraternisent, fraternisais, fraternisait, fraternisions, fraternisiez, fraternisaient, fraternisai, fraternisas, fraternisa, fraternisâmes, fraternisâtes, fraternisèrent, fraterniserai, fraterniseras, fraternisera, fraterniserons, fraterniserez, fraterniseront)
-
réconcilier Verb (réconcilie, réconcilies, réconcilions, réconciliez, réconcilient, réconciliais, réconciliait, réconciliions, réconciliiez, réconciliaient, réconciliai, réconcilias, réconcilia, réconciliâmes, réconciliâtes, réconcilièrent, réconcilierai, réconcilieras, réconciliera, réconcilierons, réconcilierez, réconcilieront)
-
unir Verb (unis, unit, unissons, unissez, unissent, unissais, unissait, unissions, unissiez, unissaient, unîmes, unîtes, unirent, unirai, uniras, unira, unirons, unirez, uniront)
-
Konjugationen für verbroederen:
o.t.t.
- verbroeder
- verbroedert
- verbroedert
- verbroederen
- verbroederen
- verbroederen
o.v.t.
- verbroederde
- verbroederde
- verbroederde
- verbroederden
- verbroederden
- verbroederden
v.t.t.
- heb verbroederd
- hebt verbroederd
- heeft verbroederd
- hebben verbroederd
- hebben verbroederd
- hebben verbroederd
v.v.t.
- had verbroederd
- had verbroederd
- had verbroederd
- hadden verbroederd
- hadden verbroederd
- hadden verbroederd
o.t.t.t.
- zal verbroederen
- zult verbroederen
- zal verbroederen
- zullen verbroederen
- zullen verbroederen
- zullen verbroederen
o.v.t.t.
- zou verbroederen
- zou verbroederen
- zou verbroederen
- zouden verbroederen
- zouden verbroederen
- zouden verbroederen
diversen
- verbroeder!
- verbroedert!
- verbroederd
- verbroederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verbroederen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
fraterniser | verbroederen | zich verzoenen met |
réconcilier | verbroederen | bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten |
unir | verbroederen | bij elkaar brengen; bijeen voegen; bijeenbrengen; bundelen; combineren; concentreren; koppelen; paren; samenbrengen; samenvoegen; verbinden; zich verzoenen met |