Niederländisch
Detailübersetzungen für vastgroeien (Niederländisch) ins Französisch
vastgroeien:
-
vastgroeien (wortel schieten; wortelen)
être enraciné; s'attacher; s'enraciner; prendre racine-
être enraciné Verb
-
s'attacher Verb
-
s'enraciner Verb
-
prendre racine Verb
-
Konjugationen für vastgroeien:
o.t.t.
- groei vast
- groeit vast
- groeit vast
- groeien vast
- groeien vast
- groeien vast
o.v.t.
- groeide vast
- groeide vast
- groeide vast
- groeiden vast
- groeiden vast
- groeiden vast
v.t.t.
- ben vastgegroeid
- bent vastgegroeid
- is vastgegroeid
- zijn vastgegroeid
- zijn vastgegroeid
- zijn vastgegroeid
v.v.t.
- was vastgegroeid
- was vastgegroeid
- was vastgegroeid
- waren vastgegroeid
- waren vastgegroeid
- waren vastgegroeid
o.t.t.t.
- zal vastgroeien
- zult vastgroeien
- zal vastgroeien
- zullen vastgroeien
- zullen vastgroeien
- zullen vastgroeien
o.v.t.t.
- zou vastgroeien
- zou vastgroeien
- zou vastgroeien
- zouden vastgroeien
- zouden vastgroeien
- zouden vastgroeien
diversen
- groei vast!
- groeit vast!
- vastgegroeid
- vastgroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vastgroeien:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
prendre racine | vastgroeien; wortel schieten; wortelen | |
s'attacher | vastgroeien; wortel schieten; wortelen | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; beijveren; hechten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken |
s'enraciner | vastgroeien; wortel schieten; wortelen | postvatten |
être enraciné | vastgroeien; wortel schieten; wortelen |