Niederländisch

Detailübersetzungen für tornt (Niederländisch) ins Französisch

tornen:

tornen Verb (torn, tornt, tornde, tornden, getornd)

  1. tornen (lostornen; losmaken; uittrekken; uithalen; loskrijgen)
    dégager; détacher; débrancher; dételer; déconnecter; dénouer; dévisser; découdre; débrayer; curer; dégrafer; nettoyer; défaire; nettoyer à fond; enlever le fumier de
    • dégager Verb (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • détacher Verb (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • débrancher Verb (débranche, débranches, débranchons, débranchez, )
    • dételer Verb (dételle, dételles, dételons, dételez, )
    • déconnecter Verb (déconnecte, déconnectes, déconnectons, déconnectez, )
    • dénouer Verb (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • dévisser Verb (dévisse, dévisses, dévissons, dévissez, )
    • découdre Verb (découds, découd, décousons, décousez, )
    • débrayer Verb (débraie, débraies, débrayons, débrayez, )
    • curer Verb (cure, cures, curons, curez, )
    • dégrafer Verb (dégrafe, dégrafes, dégrafons, dégrafez, )
    • nettoyer Verb (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • défaire Verb (défais, défait, défaisons, défaites, )

Konjugationen für tornen:

o.t.t.
  1. torn
  2. tornt
  3. tornt
  4. tornen
  5. tornen
  6. tornen
o.v.t.
  1. tornde
  2. tornde
  3. tornde
  4. tornden
  5. tornden
  6. tornden
v.t.t.
  1. heb getornd
  2. hebt getornd
  3. heeft getornd
  4. hebben getornd
  5. hebben getornd
  6. hebben getornd
v.v.t.
  1. had getornd
  2. had getornd
  3. had getornd
  4. hadden getornd
  5. hadden getornd
  6. hadden getornd
o.t.t.t.
  1. zal tornen
  2. zult tornen
  3. zal tornen
  4. zullen tornen
  5. zullen tornen
  6. zullen tornen
o.v.t.t.
  1. zou tornen
  2. zou tornen
  3. zou tornen
  4. zouden tornen
  5. zouden tornen
  6. zouden tornen
en verder
  1. ben getornd
  2. bent getornd
  3. is getornd
  4. zijn getornd
  5. zijn getornd
  6. zijn getornd
diversen
  1. torn!
  2. tornt!
  3. getornd
  4. tornend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für tornen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
débrayer loskoppelen
dégager wegruimen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
curer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken baggeren; uitbaggeren
débrancher loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
débrayer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; debrayeren; eruitstappen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; stoppen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
déconnecter loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; eruitstappen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; stoppen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verbinding verbreken
découdre loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
défaire loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afbreken; afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; breken; desintegreren; detacheren; eruitstappen; gaan; heengaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; neerhalen; omverhalen; ontknopen; opbreken; openschroeven; opgeven; ophouden; opstappen; scheiden; slopen; stoppen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vertrekken; weggaan
dégager loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afscheiden; afvoeren; banen; bevrijden; detacheren; emanciperen; loskrijgen; losmaken; loswerken; lozen; scheiden; tewerkstellen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; uitzenden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten; wegstoten; wegtrappen
dégrafer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; ontnieten; opgeven; ophouden; stoppen
dénouer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken detacheren; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; nullificeren; ondervangen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwarren; opendoen; openen; openmaken; openstellen; opheffen; oplossen; scheiden; teniet doen; toegankelijk maken; uit de war halen; uit elkaar halen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verijdelen; vernietigen; vrijgeven
détacher loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afplukken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afspoelen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; gaan; heengaan; kraken; losbreken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; loswerken; niet-beschikbaar maken; opbreken; openbreken; opgeven; ophouden; opstappen; plukken; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; uitzenden; vertrekken; weggaan
dételer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
dévisser loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afschroeven; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; eruitstappen; losdraaien; losschroeven; ontsluiten; opendraaien; openen; openschroeven; opgeven; ophouden; stoppen; tewerkstellen; uitzenden
enlever le fumier de loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken stalmesten
nettoyer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afboenen; afdekken; afnemen; afruimen; afschrobben; afstoffen; bergen; boenen; dweilen; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; knaphouden; kuisen; louteren; nethouden; opdweilen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonboenen; schoonhouden; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schrobben; stoffen; zuiveren
nettoyer à fond loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken opruimen; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; stalmesten; uitmesten; uitruimen; zuiveren

Verwandte Wörter für "tornen":