Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. spit:
  2. spitten:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für spit (Niederländisch) ins Französisch

spit:

spit [het ~] Nomen

  1. het spit
    le tour de reins; le lumbago

Übersetzung Matrix für spit:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
lumbago spit
tour de reins spit

Verwandte Wörter für "spit":


Wiktionary Übersetzungen für spit:


Cross Translation:
FromToVia
spit broche Spieß — ein Besteck zum durchstoßen („aufspießen“) von Nahrung
spit broche spit — a rod on which meat is grilled/broiled

spit form of spitten:

spitten Verb (spit, spitte, spitten, gespit)

  1. spitten (omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; omgraven)
    labourer; percer; bêcher; désherber; arracher les mauvaises herbes; remanier; retravailler
    • labourer Verb (laboure, laboures, labourons, labourez, )
    • percer Verb (perce, perces, perçons, percez, )
    • bêcher Verb (bêche, bêches, bêchons, bêchez, )
    • désherber Verb (désherbe, désherbes, désherbons, désherbez, )
    • remanier Verb (remanie, remanies, remanions, remaniez, )
    • retravailler Verb (retravaille, retravailles, retravaillons, retravaillez, )

Konjugationen für spitten:

o.t.t.
  1. spit
  2. spit
  3. spit
  4. spitten
  5. spitten
  6. spitten
o.v.t.
  1. spitte
  2. spitte
  3. spitte
  4. spitten
  5. spitten
  6. spitten
v.t.t.
  1. heb gespit
  2. hebt gespit
  3. heeft gespit
  4. hebben gespit
  5. hebben gespit
  6. hebben gespit
v.v.t.
  1. had gespit
  2. had gespit
  3. had gespit
  4. hadden gespit
  5. hadden gespit
  6. hadden gespit
o.t.t.t.
  1. zal spitten
  2. zult spitten
  3. zal spitten
  4. zullen spitten
  5. zullen spitten
  6. zullen spitten
o.v.t.t.
  1. zou spitten
  2. zou spitten
  3. zou spitten
  4. zouden spitten
  5. zouden spitten
  6. zouden spitten
en verder
  1. ben gespit
  2. bent gespit
  3. is gespit
  4. zijn gespit
  5. zijn gespit
  6. zijn gespit
diversen
  1. spit!
  2. spit!
  3. gespit
  4. spittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für spitten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arracher les mauvaises herbes omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten schoffelen; wieden
bêcher omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten
désherber omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten schoffelen; wieden
labourer omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten omvormen; reorganiseren; vervormen
percer omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten aanboren; beseffen; binnensteken; boren; doorboren; doorbreken; doordringen; doorkomen; doorlekken; doorprikken; doorschijnen; doorsteken; doorzien; erdoor steken; gaatjes maken in; inprenten; inprikken; insteken; inzien; laten doorsijpelen; onderkennen; op het hart drukken; openprikken; opensteken; penetreren; percoleren; perforeren; priemen; prikken in; realiseren
remanier omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten amenderen; herzien; modificeren; omvormen; omwerken; reorganiseren; veranderen; vervormen; wijzigen
retravailler omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten amenderen; hervormen; herzien; modificeren; omvormen; omwerken; reformeren; reorganiseren; veranderen; vervormen; wijzigen

Verwandte Wörter für "spitten":


Wiktionary Übersetzungen für spitten:

spitten
verb
  1. Faire un trou, un orifice.