Niederländisch

Detailübersetzungen für snauwend (Niederländisch) ins Französisch

snauwend:

snauwend Adjektiv

  1. snauwend (wrevelig; kortaf; korzelig)

Übersetzung Matrix für snauwend:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
court tennisbaan; tennisveld
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bref kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig beknopt; bondig; eenvoudigweg; haastig; in het kort; kernachtig; kort; kortom; kortstondig; kortweg; minimaal; raak; samengevat; summier; terloops; vluchtig; zonder omhaal
court kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig beknopt; haastig; kortstondig; summier; terloops; vluchtig
d'un air maussade kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig
de mauvaise humeur kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig chagrijnig; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; humeurig; knorrig; korzelig; misnoegd; nors; nurks; ongenietbaar; ontstemd; sikkeneurig; slecht gehumeurd; slecht geluimd; wrevelig
irascible kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig aangebrand; chagrijnig; gemelijk; geprikkeld; gevoelig; geërgerd; geïrriteerd; heetbloedig; heetgebakerd; heethoofdig; humeurig; knorrig; korzelig; kregel; kregelig; kribbig; lichtgeraakt; nors; nurks; pissig; prikkelbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig
irrité kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig aangebrand; bitter teleurgesteld; boos; chagrijnig; furieus; geagiteerd; gebelgd; gebeten; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; grimmig; humeurig; knorrig; korzelig; kwaad; levendig; misnoegd; nijdig; nors; nurks; onderdrukt; ontevreden; ontstemd; opgekropt; pissig; prikkelbaar; razend; sikkeneurig; slecht gehumeurd; spinnijdig; toornig; verbeten; verbitterd; vergramd; verhit; verkropt; vertoornd; woest; wrevelig; ziedend

snauwend form of snauwen:

snauwen Verb (snauw, snauwt, snauwde, snauwden, gesnauwd)

  1. snauwen (grauwen)
    rabrouer
    • rabrouer Verb (rabroue, rabroues, rabrouons, rabrouez, )
  2. snauwen (toesnauwen; afsnauwen; afblaffen; afbekken)
  3. snauwen (toesnauwen; afsnauwen; afblaffen; toebijten; afbekken)
    engueuler; rudoyer; rabrouer; dire d'un ton tranchant; lancer des reproches à la figure de qn.; aboyer contre
    • engueuler Verb (engueule, engueules, engueulons, engueulez, )
    • rudoyer Verb (rudoie, rudoies, rudoyons, rudoyez, )
    • rabrouer Verb (rabroue, rabroues, rabrouons, rabrouez, )

Konjugationen für snauwen:

o.t.t.
  1. snauw
  2. snauwt
  3. snauwt
  4. snauwen
  5. snauwen
  6. snauwen
o.v.t.
  1. snauwde
  2. snauwde
  3. snauwde
  4. snauwden
  5. snauwden
  6. snauwden
v.t.t.
  1. heb gesnauwd
  2. hebt gesnauwd
  3. heeft gesnauwd
  4. hebben gesnauwd
  5. hebben gesnauwd
  6. hebben gesnauwd
v.v.t.
  1. had gesnauwd
  2. had gesnauwd
  3. had gesnauwd
  4. hadden gesnauwd
  5. hadden gesnauwd
  6. hadden gesnauwd
o.t.t.t.
  1. zal snauwen
  2. zult snauwen
  3. zal snauwen
  4. zullen snauwen
  5. zullen snauwen
  6. zullen snauwen
o.v.t.t.
  1. zou snauwen
  2. zou snauwen
  3. zou snauwen
  4. zouden snauwen
  5. zouden snauwen
  6. zouden snauwen
en verder
  1. ben gesnauwd
  2. bent gesnauwd
  3. is gesnauwd
  4. zijn gesnauwd
  5. zijn gesnauwd
  6. zijn gesnauwd
diversen
  1. snauw!
  2. snauwt!
  3. gesnauwd
  4. snauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für snauwen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aboyer contre afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
dire d'un ton tranchant afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
engueuler afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen afsnauwen; uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvallen tegen; uitvloeken
lancer des reproches à la figure afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
lancer des reproches à la figure de qn. afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
rabrouer afbekken; afblaffen; afsnauwen; grauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen afsnauwen; uitvallen tegen
rudoyer afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen brutaliseren; bruuskeren; koeioneren; kwellen; mishandelen; molesteren; narren; pesten; pijnigen; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren

Verwandte Wörter für "snauwen":


Wiktionary Übersetzungen für snauwen:

snauwen
verb
  1. Faire entendre son cri, en parlant du loup ou du chien