Niederländisch

Detailübersetzungen für slapheid (Niederländisch) ins Französisch

slapheid:

slapheid [de ~ (v)] Nomen

  1. de slapheid (malaise; slapte)
    le malaise; l'époque de crise
  2. de slapheid (futloosheid; loomheid; matheid)
    la faiblesse; la paresse; la lourdeur; l'apathie; la manque d'énergie; le caractère terne
  3. de slapheid (zwakte; zwakheid; sulligheid; )
    la faiblesse; la mollesse

Übersetzung Matrix für slapheid:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apathie futloosheid; loomheid; matheid; slapheid apathie; daadloosheid; indolentie; inertie; lamlendigheid; langzaamheid; lauwheid; lethargie; logheid; luiheid; lusteloosheid; ongeanimeerdheid; slapte; sloomheid; traagheid; willoosheid
caractère terne futloosheid; loomheid; matheid; slapheid
faiblesse futloosheid; krachteloosheid; laksheid; loomheid; matheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte broosheid; flauwte; gebrek; geen kracht hebben; gevoeligheid; impotentie; katzwijm; krachteloosheid; kwetsbaarheid; machteloosheid; manco; onmacht; onvermogen; slapte; teerheid; weekte; weerloosheid; zwak punt; zwakheid; zwakte; zwijm
lourdeur futloosheid; loomheid; matheid; slapheid botheid; indolentie; inertie; lamlendigheid; langzaamheid; logheid; lompheid; luiheid; onbeschaafdheid; onbeschoftheid; ongeliktheid; ongemanierdheid; slapte; sloomheid; traagheid
malaise malaise; slapheid; slapte depressie; drukminimum; lagedrukgebied; misnoegen; onbehagen; onmin; onvrede; slapte; weekte
manque d'énergie futloosheid; loomheid; matheid; slapheid
mollesse krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte krachteloosheid; slapping; slapte; weekheid; weekte; zachtheid; zwakheid
paresse futloosheid; loomheid; matheid; slapheid arbeidsschuw; geluier; gemakzucht; indolentie; inertie; lamlendigheid; langzaamheid; logheid; luiheid; luilakkerij; slapte; sloomheid; traagheid
époque de crise malaise; slapheid; slapte

Verwandte Wörter für "slapheid":



slap:

slap Adjektiv

  1. slap (futloos; lusteloos; lamlendig; mat)
    indolent; inanimé; apathique; mort; faible; mou; lent; lentement; terne; misérable; languissant; sans âme; sans envie; indolemment; sans force
  2. slap (waterachtig; waterig)
    aqueux; liquide; dilué
  3. slap (karakterloos; zonder karakter)
  4. slap (slapjes)
  5. slap (futloos; lusteloos; energieloos; lamlendig; landerig)
    inanimé; apathique; faible; ennuyé; sans vie; sans âme; sans force
  6. slap (bleekjes; zwak; ziekelijk; )
    faible; maladivement; lâche; fragile; faiblement; insipide; fade; maladif; frêle; pâlot; pâlotte; fragilement
  7. slap (zwak)
    faible; vulnérable; frêle; fragile; cassable; susceptible; délicat

Übersetzung Matrix für slap:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
faible zwakkeling
liquide baar; cash; contant geld; nat; specie; vloeistof; vocht
lâche groentje; lafaard; lafbek; melkmuil
misérable deugniet; ellendeling; etter; etterbak; fielt; flierefluiter; geitenbreier; guit; klier; kreng; lammeling; lamzak; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; naarling; nietsnut; pauper; rakker; rotzak; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk
mort dode; dood; gestorvene; overledene; overlijden; sterfgeval; sterfte; verscheiden
pâlot bleekneusjes
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- zwak
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apathique energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap apathisch; hangerig; inactief; lethargisch; lusteloos
aqueux slap; waterachtig; waterig aangelengd; verdund; waterhoudend
cassable slap; zwak breekbaar; broos; fragiel; gammel; krakkemikkig; kwetsbaar; teer; wankel; zwak
dilué slap; waterachtig; waterig aangelengd; verdund
délicat slap; zwak bedenkelijk; benard; benauwd; betwist; breekbaar; broos; delicaat; dubieus; elegant; ernstig; fijn; fijn van smaak; fijnbesnaard; fijngevoelig; fijntjes; fijnzinnig; fragiel; frèle; gracieus; hachelijk; heel mooi; heerlijk; hemels; iel; kieskeurig; kostelijk; kritiek; kwestieus; kwetsbaar; lastig; lekker; mager; met veel moeilijkheden gepaard gaan; moeilijk; netelig; niet makkelijk; omstreden; ongemakkelijk; overheerlijk; penibel; precair; problematisch; reuzelekker; sierlijk; smakelijk; spichtig; sprieterig; subtiel; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; twijfelachtig; uitgelezen; verdacht; verfijnd; verrukkelijk; zalig; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar; zwak
ennuyé energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; slap futloos; lamlendig; landerig; misnoegd; verstoord; vervelend
fade bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak afstompend; duf; eentonig; flauw; geestdodend; laf; muf; oubakken; oud; oudbakken; plat; saai; smakeloos; stijlloos; stom; suf; verschaald; zonder smaak; zonder zout; zouteloos; zoutloos
faible bleekjes; energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak arm; breekbaar; broos; dood; fragiel; geesteloos; inferieur; krachteloos; kwetsbaar; levenloos; machteloos; minderwaardig; niet bezield; onbezield; ondermaats; ondeugdelijk; onmachtig; schemerig; schimmig; slecht; teer; tweederangs; zwak
faiblement bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak flauwtjes; krachteloos; machteloos; onmachtig
fragile bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak breekbaar; broos; delicaat; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; mager; onsolide; rank; slank; spichtig; sprieterig; teder; teer; tenger; zwak
fragilement bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak
frêle bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak armzalig; breekbaar; broos; delicaat; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; karig; kwetsbaar; mager; pover; rank; schamel; schraal; slank; spichtig; sprieterig; teder; teer; tenger; zwak
inanimé energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap bewegingloos; dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbeweeglijk; onbezield; roerloos; zonder roer
indolemment futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap lijzig; log; loom; vadsig
indolent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap gemakzuchtig; hangerig; laks; langzaam; lijzig; log; loom; lui; niets doend; sloom; traag; vadsig; werkeloos; werkloos
insipide bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak afstompend; afstotelijk voor zintuigen; eentonig; flauw; flauwtjes; geestdodend; laf; lelijk; muf; onappetijtelijk; onsmakelijk; oubakken; oud; oudbakken; plat; saai; smakeloos; stijlloos; stom; suf; verschaald; walgelijk; zonder smaak; zonder zout; zoutloos; zwak; zwakjes
languissant futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap armetierig; hunkerend; kwijnend; reikhalzend; smachtend; verlangend
lent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap langzaam; sloom; traag
lentement futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bezadigd; gezapig; sloom
liquide slap; waterachtig; waterig baar; cash; contant; liquide; vloeibaar
lâche bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak grauw; krukkig; mistroostig; onbeholpen; onedelmoedig; onhandig; schutterig; slungelig; somber; stumperig; stuntelig; sukkelig; triest; troosteloos; vreugdeloos
maladif bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak krukkig; misselijk; naar; onbeholpen; ongezond; onhandig; onpasselijk; onwel; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; ziekjes
maladivement bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak krukkig; onbeholpen; onhandig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
maladroitement slap; slapjes gebrekkig; knullig; krukkig; onbeholpen; onhandig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig
misérable futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap akelig; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; droog; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; funest; haveloos; hokkerig; karig; kwijnend; lamlendig; lamzalig; luizig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; noodlottig; ongelukkig; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
mort futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield; uitgestorven; zaliger
mou futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; lamlendig; lamzalig; lief; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; snoezig; verschaald; vertederend; voos; week; zwak; zwakjes; zweterig
pâlot bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak bleek; bleek van gelaatskleur; pips; wit
pâlotte bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
relâché slap; slapjes bevrijd; gered; krukkig; loshangend; natuurlijk; onbeholpen; ongedwongen; ongekunsteld; onhandig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; verlost; vrij hangend; vrijgegeven
sans caractère karakterloos; slap; zonder karakter
sans envie futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
sans force energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap; slapjes dood; geesteloos; krachteloos; krukkig; levenloos; machteloos; niet bezield; onbeholpen; onbezield; onhandig; onmachtig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
sans vie energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; slap dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
sans âme energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap dood; futloos; geesteloos; lamlendig; levenloos; niet bezield; onbezield
susceptible slap; zwak aangebrand; geprikkeld; gevoelig; geërgerd; geïrriteerd; humeurig; korzelig; kwalijknemend; lichtgeraakt; ontvankelijk; openstaand; pissig; prikkelbaar; teergevoelig; vatbaar
terne futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap afstompend; beslagen; bleek; boosaardig; daas; dof; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; gematteerd; glansloos; grauw; grauwkleurig; grijs; levenloos; licht; makkelijk; mat; mistroostig; morsig; niet bezield; niet helder; niet moeilijk; niet uitbundig; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; soezerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; versuft; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
vulnérable slap; zwak breekbaar; broos; fragiel; hulpeloos; kwetsbaar; teer; weerloos; zwak

Verwandte Wörter für "slap":


Synonyms for "slap":


Antonyme für "slap":


Verwandte Definitionen für "slap":

  1. niet gespannen1
    • het touw hangt slap1
  2. wat weinig kan verdragen1
    • het ijs is nog erg slap1
  3. zonder doorzettingsvermogen1
    • het is slap dat hij die opleiding niet afmaakt1
  4. zonder veel kracht1
    • zijn arm hangt slap naar beneden1

Wiktionary Übersetzungen für slap:

slap
adjective
  1. Qui cède facilement au toucher
  2. Qui a peu de vigueur
  3. sans relief.

Cross Translation:
FromToVia
slap ramolli; flasque flabby — yielding to the touch
slap flasque flaccid — soft, floppy
slap souple floppy — limp, not hard, firm or rigid; flexible
slap bidon hokey — phony, obviously of flimsy credibility
slap faible weak — lacking in force or ability