Niederländisch
Detailübersetzungen für pootte (Niederländisch) ins Französisch
poten:
-
poten (aardappelen poten)
placer; planter des pommes de terre-
placer Verb (place, places, plaçons, placez, placent, plaçais, plaçait, placions, placiez, plaçaient, plaçai, plaças, plaça, plaçâmes, plaçâtes, placèrent, placerai, placeras, placera, placerons, placerez, placeront)
-
-
poten (in de grond zetten; planten)
planter; implanter-
planter Verb (plante, plantes, plantons, plantez, plantent, plantais, plantait, plantions, plantiez, plantaient, plantai, plantas, planta, plantâmes, plantâtes, plantèrent, planterai, planteras, plantera, planterons, planterez, planteront)
-
implanter Verb (implante, implantes, implantons, implantez, implantent, implantais, implantait, implantions, implantiez, implantaient, implantai, implantas, implanta, implantâmes, implantâtes, implantèrent, implanterai, implanteras, implantera, implanterons, implanterez, implanteront)
-
Konjugationen für poten:
o.t.t.
- poot
- poot
- poot
- poten
- poten
- poten
o.v.t.
- pootte
- pootte
- pootte
- pootten
- pootten
- pootten
v.t.t.
- heb gepoot
- hebt gepoot
- heeft gepoot
- hebben gepoot
- hebben gepoot
- hebben gepoot
v.v.t.
- had gepoot
- had gepoot
- had gepoot
- hadden gepoot
- hadden gepoot
- hadden gepoot
o.t.t.t.
- zal poten
- zult poten
- zal poten
- zullen poten
- zullen poten
- zullen poten
o.v.t.t.
- zou poten
- zou poten
- zou poten
- zouden poten
- zouden poten
- zouden poten
en verder
- is gepoot
- zijn gepoot
diversen
- poot!
- poott!
- gepoot
- potend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het poten (beplanting; planten; aanplant)