Niederländisch
Detailübersetzungen für polst (Niederländisch) ins Französisch
polsen:
-
polsen
sonder; tâter-
sonder Verb (sonde, sondes, sondons, sondez, sondent, sondais, sondait, sondions, sondiez, sondaient, sondai, sondas, sonda, sondâmes, sondâtes, sondèrent, sonderai, sonderas, sondera, sonderons, sonderez, sonderont)
-
tâter Verb (tâte, tâtes, tâtons, tâtez, tâtent, tâtais, tâtait, tâtions, tâtiez, tâtaient, tâtai, tâtas, tâta, tâtâmes, tâtâtes, tâtèrent, tâterai, tâteras, tâtera, tâterons, tâterez, tâteront)
-
Konjugationen für polsen:
o.t.t.
- pols
- polst
- polst
- polsen
- polsen
- polsen
o.v.t.
- polste
- polste
- polste
- polsten
- polsten
- polsten
v.t.t.
- heb gepolst
- hebt gepolst
- heeft gepolst
- hebben gepolst
- hebben gepolst
- hebben gepolst
v.v.t.
- had gepolst
- had gepolst
- had gepolst
- hadden gepolst
- hadden gepolst
- hadden gepolst
o.t.t.t.
- zal polsen
- zult polsen
- zal polsen
- zullen polsen
- zullen polsen
- zullen polsen
o.v.t.t.
- zou polsen
- zou polsen
- zou polsen
- zouden polsen
- zouden polsen
- zouden polsen
en verder
- ben gepolst
- bent gepolst
- is gepolst
- zijn gepolst
- zijn gepolst
- zijn gepolst
diversen
- pols!
- polst!
- gepolst
- polsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für polsen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
tâter | aftasten; afvoelen; tasten; voelen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sonder | polsen | aftasten; bekloppen; bevoelen; diepte bepalen; diepte loden; doorzoeken; met sonde onderzoeken; meten; opmeten; peilen; poolshoogte nemen; sonderen; tegen kloppen; uitvorsen |
tâter | polsen | betasten; bevoelen; voelen |