Niederländisch
Detailübersetzungen für opschorten (Niederländisch) ins Französisch
opschorten:
-
opschorten (voor zich uitschuiven; uitstellen; verschuiven; vertragen; opschuiven; rekken)
reporter; ajourner; repousser; faire traîner les choses en longueur; renvoyer; temporiser-
reporter Verb (reporte, reportes, reportons, reportez, reportent, reportais, reportait, reportions, reportiez, reportaient, reportai, reportas, reporta, reportâmes, reportâtes, reportèrent, reporterai, reporteras, reportera, reporterons, reporterez, reporteront)
-
ajourner Verb (ajourne, ajournes, ajournons, ajournez, ajournent, ajournais, ajournait, ajournions, ajourniez, ajournaient, ajournai, ajournas, ajourna, ajournâmes, ajournâtes, ajournèrent, ajournerai, ajourneras, ajournera, ajournerons, ajournerez, ajourneront)
-
repousser Verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, repoussent, repoussais, repoussait, repoussions, repoussiez, repoussaient, repoussai, repoussas, repoussa, repoussâmes, repoussâtes, repoussèrent, repousserai, repousseras, repoussera, repousserons, repousserez, repousseront)
-
renvoyer Verb (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, renvoient, renvoyais, renvoyait, renvoyions, renvoyiez, renvoyaient, renvoyai, renvoyas, renvoya, renvoyâmes, renvoyâtes, renvoyèrent, renverrai, renverras, renverra, renverrons, renverrez, renverront)
-
temporiser Verb (temporise, temporises, temporisons, temporisez, temporisent, temporisais, temporisait, temporisions, temporisiez, temporisaient, temporisai, temporisas, temporisa, temporisâmes, temporisâtes, temporisèrent, temporiserai, temporiseras, temporisera, temporiserons, temporiserez, temporiseront)
-
Konjugationen für opschorten:
o.t.t.
- schort op
- schort op
- schort op
- schorten op
- schorten op
- schorten op
o.v.t.
- schortte op
- schortte op
- schortte op
- schortten op
- schortten op
- schortten op
v.t.t.
- heb opgeschort
- hebt opgeschort
- heeft opgeschort
- hebben opgeschort
- hebben opgeschort
- hebben opgeschort
v.v.t.
- had opgeschort
- had opgeschort
- had opgeschort
- hadden opgeschort
- hadden opgeschort
- hadden opgeschort
o.t.t.t.
- zal opschorten
- zult opschorten
- zal opschorten
- zullen opschorten
- zullen opschorten
- zullen opschorten
o.v.t.t.
- zou opschorten
- zou opschorten
- zou opschorten
- zouden opschorten
- zouden opschorten
- zouden opschorten
en verder
- is opgeschort
- zijn opgeschort
diversen
- schort op!
- schort op!
- opgeschort
- opschortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze