Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für ophogen (Niederländisch) ins Französisch
ophogen:
-
ophogen (verhogen)
augmenter; relever; rehausser; hausser-
augmenter Verb (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, augmentent, augmentais, augmentait, augmentions, augmentiez, augmentaient, augmentai, augmentas, augmenta, augmentâmes, augmentâtes, augmentèrent, augmenterai, augmenteras, augmentera, augmenterons, augmenterez, augmenteront)
-
relever Verb (relève, relèves, relevons, relevez, relèvent, relevais, relevait, relevions, releviez, relevaient, relevai, relevas, releva, relevâmes, relevâtes, relevèrent, relèverai, relèveras, relèvera, relèverons, relèverez, relèveront)
-
rehausser Verb (rehausse, rehausses, rehaussons, rehaussez, rehaussent, rehaussais, rehaussait, rehaussions, rehaussiez, rehaussaient, rehaussai, rehaussas, rehaussa, rehaussâmes, rehaussâtes, rehaussèrent, rehausserai, rehausseras, rehaussera, rehausserons, rehausserez, rehausseront)
-
hausser Verb (hausse, hausses, haussons, haussez, haussent, haussais, haussait, haussions, haussiez, haussaient, haussai, haussas, haussa, haussâmes, haussâtes, haussèrent, hausserai, hausseras, haussera, hausserons, hausserez, hausseront)
-
-
ophogen
élever; remblayer; rehausser-
élever Verb (élève, élèves, élevons, élevez, élèvent, élevais, élevait, élevions, éleviez, élevaient, élevai, élevas, éleva, élevâmes, élevâtes, élevèrent, élèverai, élèveras, élèvera, élèverons, élèverez, élèveront)
-
remblayer Verb (remblaye, remblayes, remblayons, remblayez, remblayent, remblayais, remblayait, remblayions, remblayiez, remblayaient, remblayai, remblayas, remblaya, remblayâmes, remblayâtes, remblayèrent, remblayerai, remblayeras, remblayera, remblayerons, remblayerez, remblayeront)
-
rehausser Verb (rehausse, rehausses, rehaussons, rehaussez, rehaussent, rehaussais, rehaussait, rehaussions, rehaussiez, rehaussaient, rehaussai, rehaussas, rehaussa, rehaussâmes, rehaussâtes, rehaussèrent, rehausserai, rehausseras, rehaussera, rehausserons, rehausserez, rehausseront)
-
Konjugationen für ophogen:
o.t.t.
- hoog op
- hoogt op
- hoogt op
- hogen op
- hogen op
- hogen op
o.v.t.
- hoogde op
- hoogde op
- hoogde op
- hoogden op
- hoogden op
- hoogden op
v.t.t.
- heb opgehoogd
- hebt opgehoogd
- heeft opgehoogd
- hebben opgehoogd
- hebben opgehoogd
- hebben opgehoogd
v.v.t.
- had opgehoogd
- had opgehoogd
- had opgehoogd
- hadden opgehoogd
- hadden opgehoogd
- hadden opgehoogd
o.t.t.t.
- zal ophogen
- zult ophogen
- zal ophogen
- zullen ophogen
- zullen ophogen
- zullen ophogen
o.v.t.t.
- zou ophogen
- zou ophogen
- zou ophogen
- zouden ophogen
- zouden ophogen
- zouden ophogen
en verder
- is opgehoogd
- zijn opgehoogd
diversen
- hoog op!
- hoogt op!
- opgehoogd
- ophogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze