Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. opengeprikt:
  2. openprikken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opengeprikt (Niederländisch) ins Französisch

opengeprikt:

opengeprikt Adjektiv

  1. opengeprikt (aangeprikt)
    percé; piqué

Übersetzung Matrix für opengeprikt:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
piqué duikvlucht
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
percé aangeprikt; opengeprikt doorbroken; doorgrond; doorzien; lek; ondicht
piqué aangeprikt; opengeprikt gebietst; gejat; geraakt; gestolen; getoucheerd; ingeklokt; ontvreemd

opengeprikt form of openprikken:

openprikken Verb (prik open, prikt open, prikte open, prikten open, opengeprikt)

  1. openprikken (doorprikken)
    ouvrir; percer
    • ouvrir Verb (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • percer Verb (perce, perces, perçons, percez, )

Konjugationen für openprikken:

o.t.t.
  1. prik open
  2. prikt open
  3. prikt open
  4. prikken open
  5. prikken open
  6. prikken open
o.v.t.
  1. prikte open
  2. prikte open
  3. prikte open
  4. prikten open
  5. prikten open
  6. prikten open
v.t.t.
  1. heb opengeprikt
  2. hebt opengeprikt
  3. heeft opengeprikt
  4. hebben opengeprikt
  5. hebben opengeprikt
  6. hebben opengeprikt
v.v.t.
  1. had opengeprikt
  2. had opengeprikt
  3. had opengeprikt
  4. hadden opengeprikt
  5. hadden opengeprikt
  6. hadden opengeprikt
o.t.t.t.
  1. zal openprikken
  2. zult openprikken
  3. zal openprikken
  4. zullen openprikken
  5. zullen openprikken
  6. zullen openprikken
o.v.t.t.
  1. zou openprikken
  2. zou openprikken
  3. zou openprikken
  4. zouden openprikken
  5. zouden openprikken
  6. zouden openprikken
en verder
  1. is opengeprikt
  2. zijn opengeprikt
diversen
  1. prik open!
  2. prikt open!
  3. opengeprikt
  4. openprikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für openprikken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ouvrir doorprikken; openprikken aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; beginnen; detacheren; een begin nemen; een weg vrijmaken; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; losgaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontgrendelen; ontknopen; ontplooien; ontsluiten; openbreken; opendoen; opendraaien; opendrukken; openen; opengaan; openleggen; openmaken; openslaan; opensteken; openstellen; opentrekken; opwerpen; scheiden; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; uiteenvouwen; van start gaan; vrijgeven; zich een weg banen
percer doorprikken; openprikken aanboren; beseffen; binnensteken; boren; doorboren; doorbreken; doordringen; doorkomen; doorlekken; doorschijnen; doorsteken; doorzien; erdoor steken; gaatjes maken in; inprenten; inprikken; insteken; inzien; laten doorsijpelen; omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; onderkennen; op het hart drukken; opensteken; penetreren; percoleren; perforeren; ploegen; priemen; prikken in; realiseren; spitten