Niederländisch

Detailübersetzungen für opdreven (Niederländisch) ins Französisch

opdrijven:

opdrijven Verb (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)

  1. opdrijven (opjagen; jachten; ophitsen; voortjagen)
    presser; chasser
    • presser Verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • chasser Verb (chasse, chasses, chassons, chassez, )
  2. opdrijven (veel doen stijgen; opschroeven)
    augmenter; pousser; gonfler; faire monter beaucoup; hausser; majorer
    • augmenter Verb (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, )
    • pousser Verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • gonfler Verb (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, )
    • hausser Verb (hausse, hausses, haussons, haussez, )
    • majorer Verb (majore, majores, majorons, majorez, )
  3. opdrijven (voortdrijven; wegjagen; voortjagen; aanzwiepen)
    augmenter; encourager; dépêcher; stimuler; pousser en avant; pousser; inciter; propulser; aiguillonner; faire monter
    • augmenter Verb (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, )
    • encourager Verb (encourage, encourages, encourageons, encouragez, )
    • dépêcher Verb (dépêche, dépêches, dépêchons, dépêchez, )
    • stimuler Verb (stimule, stimules, stimulons, stimulez, )
    • pousser Verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • inciter Verb (incite, incites, incitons, incitez, )
    • propulser Verb (propulse, propulses, propulsons, propulsez, )
    • aiguillonner Verb (aiguillonne, aiguillonnes, aiguillonnons, aiguillonnez, )

Konjugationen für opdrijven:

o.t.t.
  1. drijf op
  2. drijft op
  3. drijft op
  4. drijven op
  5. drijven op
  6. drijven op
o.v.t.
  1. dreef op
  2. dreef op
  3. dreef op
  4. dreven op
  5. dreven op
  6. dreven op
v.t.t.
  1. heb opgedreven
  2. hebt opgedreven
  3. heeft opgedreven
  4. hebben opgedreven
  5. hebben opgedreven
  6. hebben opgedreven
v.v.t.
  1. had opgedreven
  2. had opgedreven
  3. had opgedreven
  4. hadden opgedreven
  5. hadden opgedreven
  6. hadden opgedreven
o.t.t.t.
  1. zal opdrijven
  2. zult opdrijven
  3. zal opdrijven
  4. zullen opdrijven
  5. zullen opdrijven
  6. zullen opdrijven
o.v.t.t.
  1. zou opdrijven
  2. zou opdrijven
  3. zou opdrijven
  4. zouden opdrijven
  5. zouden opdrijven
  6. zouden opdrijven
en verder
  1. is opgedreven
  2. zijn opgedreven
diversen
  1. drijf op!
  2. drijft op!
  3. opgedreven
  4. opdrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opdrijven:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
inciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
stimuler aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aiguillonner aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; instigeren; motiveren; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; provoceren; sterk prikkelen; stimuleren; toemoedigen
augmenter aanzwiepen; opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; hoger draaien; hoger maken; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogdraaien; omhooggaan; omhoogstijgen; opdraaien; ophogen; opvoeren; opzetten; rijzen; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbreiden; vergroten; verhogen; vermeerderen; zich vermeerderen
chasser jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen afhouden; afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; buitensluiten; ecarteren; lichten; uitbannen; uitdrijven; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegwerken; weren
dépêcher aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen
encourager aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanblazen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; instigeren; moed inspreken; motiveren; oppoken; opstoken; poken; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toemoedigen
faire monter aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen; doen stijgen
faire monter beaucoup opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen
gonfler opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen dik worden; doen zwellen; expanderen; farceren; laten exploderen; opblazen; openen; opvullen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; vullen; zwellen
hausser opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen ophogen; verhogen
inciter aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; wakker schudden
majorer opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen hoger maken; majoreren; verhogen
pousser aanzwiepen; opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortduwen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen
pousser en avant aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanduwen; aanzetten; duwen; opschuiven; opstuwen; opzwepen; schuiven; sterk prikkelen; stuwen; voorschuiven; voortduwen; voortschuiven; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschuiven
presser jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jachten; jagen; jakkeren; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opjagen; opjutten; oppersen; overhaasten; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortmaken; zich spoeden
propulser aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanzetten; opstuwen; opzwepen; sterk prikkelen; stuwen; voortbewegen; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschieten
stimuler aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanblazen; aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; iemand motiveren; inboezemen; ingeven; inspireren; instigeren; motiveren; opkrikken; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; wakker schudden