Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für ontrukken (Niederländisch) ins Französisch
ontrukken:
-
ontrukken (iem. afdwingen; onttrekken)
arracher; extorquer; soutirer; commander; forcer-
arracher Verb (arrache, arraches, arrachons, arrachez, arrachent, arrachais, arrachait, arrachions, arrachiez, arrachaient, arrachai, arrachas, arracha, arrachâmes, arrachâtes, arrachèrent, arracherai, arracheras, arrachera, arracherons, arracherez, arracheront)
-
extorquer Verb (extorque, extorques, extorquons, extorquez, extorquent, extorquais, extorquait, extorquions, extorquiez, extorquaient, extorquai, extorquas, extorqua, extorquâmes, extorquâtes, extorquèrent, extorquerai, extorqueras, extorquera, extorquerons, extorquerez, extorqueront)
-
soutirer Verb (soutire, soutires, soutirons, soutirez, soutirent, soutirais, soutirait, soutirions, soutiriez, soutiraient, soutirai, soutiras, soutira, soutirâmes, soutirâtes, soutirèrent, soutirerai, soutireras, soutirera, soutirerons, soutirerez, soutireront)
-
commander Verb (commande, commandes, commandons, commandez, commandent, commandais, commandait, commandions, commandiez, commandaient, commandai, commandas, commanda, commandâmes, commandâtes, commandèrent, commanderai, commanderas, commandera, commanderons, commanderez, commanderont)
-
forcer Verb (force, forces, forçons, forcez, forcent, forçais, forçait, forcions, forciez, forçaient, forçai, forças, força, forçâmes, forçâtes, forcèrent, forcerai, forceras, forcera, forcerons, forcerez, forceront)
-
Konjugationen für ontrukken:
o.t.t.
- ontruk
- ontrukt
- ontrukt
- ontrukken
- ontrukken
- ontrukken
o.v.t.
- ontrukte
- ontrukte
- ontrukte
- ontrukten
- ontrukten
- ontrukten
v.t.t.
- heb ontrukt
- hebt ontrukt
- heeft ontrukt
- hebben ontrukt
- hebben ontrukt
- hebben ontrukt
v.v.t.
- had ontrukt
- had ontrukt
- had ontrukt
- hadden ontrukt
- hadden ontrukt
- hadden ontrukt
o.t.t.t.
- zal ontrukken
- zult ontrukken
- zal ontrukken
- zullen ontrukken
- zullen ontrukken
- zullen ontrukken
o.v.t.t.
- zou ontrukken
- zou ontrukken
- zou ontrukken
- zouden ontrukken
- zouden ontrukken
- zouden ontrukken
en verder
- ben ontrukt
- bent ontrukt
- is ontrukt
- zijn ontrukt
- zijn ontrukt
- zijn ontrukt
diversen
- ontruk!
- ontrukt!
- ontrukt
- ontrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze