Übersicht
Niederländisch nach Französisch: mehr Daten
- onteren:
-
Wiktionary:
- onteren → déshonorer
- onteren → abuser, dénigrer
Niederländisch
Detailübersetzungen für onteren (Niederländisch) ins Französisch
onteren:
-
onteren (ontwijden)
violer; faire violence; attaquer; diffamer; agresser; déshonorer; porter atteinte à; abuser de-
violer Verb (viole, violes, violons, violez, violent, violais, violait, violions, violiez, violaient, violai, violas, viola, violâmes, violâtes, violèrent, violerai, violeras, violera, violerons, violerez, violeront)
-
faire violence Verb
-
attaquer Verb (attaque, attaques, attaquons, attaquez, attaquent, attaquais, attaquait, attaquions, attaquiez, attaquaient, attaquai, attaquas, attaqua, attaquâmes, attaquâtes, attaquèrent, attaquerai, attaqueras, attaquera, attaquerons, attaquerez, attaqueront)
-
diffamer Verb (diffame, diffames, diffamons, diffamez, diffament, diffamais, diffamait, diffamions, diffamiez, diffamaient, diffamai, diffamas, diffama, diffamâmes, diffamâtes, diffamèrent, diffamerai, diffameras, diffamera, diffamerons, diffamerez, diffameront)
-
agresser Verb (agresse, agresses, agressons, agressez, agressent, agressais, agressait, agressions, agressiez, agressaient, agressai, agressas, agressa, agressâmes, agressâtes, agressèrent, agresserai, agresseras, agressera, agresserons, agresserez, agresseront)
-
déshonorer Verb (déshonore, déshonores, déshonorons, déshonorez, déshonorent, déshonorais, déshonorait, déshonorions, déshonoriez, déshonoraient, déshonorai, déshonoras, déshonora, déshonorâmes, déshonorâtes, déshonorèrent, déshonorerai, déshonoreras, déshonorera, déshonorerons, déshonorerez, déshonoreront)
-
porter atteinte à Verb
-
abuser de Verb
-
Konjugationen für onteren:
o.t.t.
- onteer
- onteert
- onteert
- onteren
- onteren
- onteren
o.v.t.
- onteerde
- onteerde
- onteerde
- onteerden
- onteerden
- onteerden
v.t.t.
- heb onteerd
- hebt onteerd
- heeft onteerd
- hebben onteerd
- hebben onteerd
- hebben onteerd
v.v.t.
- had onteerd
- had onteerd
- had onteerd
- hadden onteerd
- hadden onteerd
- hadden onteerd
o.t.t.t.
- zal onteren
- zult onteren
- zal onteren
- zullen onteren
- zullen onteren
- zullen onteren
o.v.t.t.
- zou onteren
- zou onteren
- zou onteren
- zouden onteren
- zouden onteren
- zouden onteren
en verder
- ben onteerd
- bent onteerd
- is onteerd
- zijn onteerd
- zijn onteerd
- zijn onteerd
diversen
- onteer!
- onteert!
- onteerd
- onterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze