Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. ontduiken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontdoken (Niederländisch) ins Französisch

ontduiken:

ontduiken Verb (ontduik, ontduikt, ontdook, ontdoken, ontdoken)

  1. ontduiken (vermijden; ontlopen; ontwijken)
    éviter; esquiver; fuir; éluder
    • éviter Verb (évite, évites, évitons, évitez, )
    • esquiver Verb (esquive, esquives, esquivons, esquivez, )
    • fuir Verb (fuis, fuit, fuyons, fuyez, )
    • éluder Verb (élude, éludes, éludons, éludez, )

Konjugationen für ontduiken:

o.t.t.
  1. ontduik
  2. ontduikt
  3. ontduikt
  4. ontduiken
  5. ontduiken
  6. ontduiken
o.v.t.
  1. ontdook
  2. ontdook
  3. ontdook
  4. ontdoken
  5. ontdoken
  6. ontdoken
v.t.t.
  1. heb ontdoken
  2. hebt ontdoken
  3. heeft ontdoken
  4. hebben ontdoken
  5. hebben ontdoken
  6. hebben ontdoken
v.v.t.
  1. had ontdoken
  2. had ontdoken
  3. had ontdoken
  4. hadden ontdoken
  5. hadden ontdoken
  6. hadden ontdoken
o.t.t.t.
  1. zal ontduiken
  2. zult ontduiken
  3. zal ontduiken
  4. zullen ontduiken
  5. zullen ontduiken
  6. zullen ontduiken
o.v.t.t.
  1. zou ontduiken
  2. zou ontduiken
  3. zou ontduiken
  4. zouden ontduiken
  5. zouden ontduiken
  6. zouden ontduiken
en verder
  1. ben ontdoken
  2. bent ontdoken
  3. is ontdoken
  4. zijn ontdoken
  5. zijn ontdoken
  6. zijn ontdoken
diversen
  1. ontduik!
  2. ontduikt!
  3. ontdoken
  4. ontduikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ontduiken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
esquiver ontduiken; ontlopen; ontwijken; vermijden de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; hem smeren; het leger ontvluchten; zich uit de voeten maken
fuir ontduiken; ontlopen; ontwijken; vermijden deserteren; het leger ontvluchten; losbreken; ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken; uitwijken voor iets; van huis weglopen; vlieden; vluchten; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; wegkrijgen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; wegvluchten; zich met geweld losbreken; zich vrijmaken
éluder ontduiken; ontlopen; ontwijken; vermijden
éviter ontduiken; ontlopen; ontwijken; vermijden mijden; omzeilen; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden